Franse schilderkunst werd in Nederland met behoudende smaak gekocht.
Om snel weg te happen, zo lekker oogt het pasteitje op een elegante porseleinen schaal dat de Franse schilder Guillaume Fouace in de late 19de eeuw heeft geschilderd. Fouace was een van die vele Franse schilders die vanwege het hoge realiteitsgehalte in zijn werken bijzonder in de smaak viel bij een kapitaalkrachtig publiek. Die wilde maar te graag zo’n mooi doek in de salon ophangen. Niet als een conversation piece (wat het tegenwoordig zou zijn) als wel om er de bezoeker mee te epateren.
Dit type schilderkunst was niet alleen in de eigen omgeving favoriet, ook in Nederland waren er heel wat verzamelaars die Franse meesters aankochten. Dat is op zo’n ruime schaal gebeurd dat er een uitvoerige tentoonstelling van gemaakt kon worden. Onder de titel ’Franse Passie’ laat het Centraal Museum in Utrecht zien wat die betrokkenheid inhield. Waarbij dankbaar wordt geput uit de eigen collectie, die door een indrukwekkend bruikleen van het Van Baaren Museum sinds een aantal jaren opmerkelijk veel Franse kunst omvat.
Broer en zus Van Baaren, beiden niet onbemiddelde kunstverzamelaars in Utrecht, zijn in het begin van de 20ste eeuw het prototype van de Frans georiënteerde kunstliefhebbers. Wars van belangstelling voor de moderne kunst kopen Lambertus Hendricus en Josephina Francisca van Baaren alleen die schilderijen die volledig hun eigen smaak typeert.
Ze stonden daar niet alleen in. In menig andere Hollandse stad was op dat moment minstens één roemruchte kunstverzamelaar gevestigd wiens collectie op den duur in het openbaar domein terecht zou komen. Bekende verzamelaars in deze sfeer zijn natuurlijk de Amerikaanse Singers, van wie Anna Singer-Brugh de aanzet zou geven tot het naar hen genoemde museum in Laren (NH).
In Amsterdam heeft lang het Fodor Museum gestaan, genoemd naar Carl Joseph Fodor (met een collectie die tegenwoordig is ondergebracht in het Amsterdams Historisch Museum), terwijl in Dordrecht de Van Bilderbeeks actief waren (nu in het Dordrechts Museum). In Den Haag woonde en werkte de schilder Hendrik Mesdag, die samen met zijn schilderende vrouw Sientje Mesdag-van Houten, collega’s uit Frankrijk in de Hofstad introduceerde. Mesdags verzamelwoede is nu nog in het voormalige woonhuis annex atelier aan te treffen. In Rotterdam was de zakenman Willem van der Vorm actief; zijn bezit is terechtgekomen in Boijmans Van Beuningen. Dat museum is eveneens genoemd naar twee particuliere collectionneurs. Die kenden echter geen opvallende voorkeur voor Franse meesters.
Maar het beste voorbeeld van een betrokken verzamelaar is natuurlijk Helene Kröller-Müller, die op de Hoge Veluwe een fabelachtige collectie moderne (Franse) kunst bijeenbracht. Eigenlijk is zij een uitzondering. Haar collectie bevat welbeschouwd helemaal niet zoveel 19de eeuwse ’salonkunst’, laat veel meer belangstelling voor de vroeg modernen zien.
In tegenstelling tot Kröller-Müller verzamelden eigenlijk alle hier genoemde collectionneurs werk dat al voor hun tijd werd gemaakt. Ze kozen namen waar ze vanuit schilderkunstig opzicht geen buil aan konden vallen. Die namen waren al aan het einde van de 19de eeuw een begrip, hun prijzen én reputaties gevestigd. De Franse ’passie’ was een kostbare aangelegenheid die alleen voor de welgestelde burgerij was weggelegd.
Maar ook daar werden niet uitsluitend topbedragen neergeteld. Hoewel de meeste verzamelaars bij dezelfde groep kunsthandelaren kochten (o.a. Buffa, Van Wisselingh, Goupil, of rechtstreeks in Parijs) kon niet iedereen zich een Monet, Manet of Rousseau permitteren.
De tentoonstelling in Utrecht maakt duidelijk dat tal van kleine, en dus veel minder bekende schilders zich meester maakten van de Hollandse salon. Zo kende het impressionisme schilders die weliswaar van het tweede garnituur waren, maar die toch in staat waren om aanvaardbaar (en dus goed te verkopen) werk te maken.
Guillaume Fouace was een voorbeeld van deze Nachwuchs, maar ook schilders als Victoria Dubourg, Hippolyte Delaroche, Henri Edmond Cross en Maximilien Luce waren destijds, maar zijn ook tegenwoordig weer veel gezocht. Ze legden (en leggen) het natuurlijk af tegen Corot, Fantin-Latour, Matisse en Signac, die de kern van de ’Franse passie’ hadden moeten vormen, maar die in Nederland niet met hun allerbeste werk zijn vertegenwoordigd.
Dat wordt wel duidelijk op deze expositie: op mevrouw Kröller-Müller na waren dit geen verzamelaars wier voorkeur uitging naar wereldschokkende zaken. Toen de kunst aan het begin van de 20ste eeuw werkelijk revolutionair werd (met de abstracten, met Picasso, de Duitse expressionisten die zich meester hadden gemaakt van de artistieke erfenis van Vincent van Gogh), lieten deze verzamelaars opmerkelijk weinig van zich horen.
Het schrijnende gevoel dat de werkelijk vernieuwde kunst op de expositie in Utrecht ontbreekt, wordt handig omzeild door een chronologische afperking. Met een enkele late Signac uit 1907, een indrukwekkende Odilon Redon uit 1914 en een tweetal intieme taferelen van Henri Le Sidaner die zelfs uit de jaren dertig van de 20ste eeuw dateren (hoe mooi ook toch een wat verlate post-impressionist), komt een abrupt einde aan de Franse 19de eeuw.
Het onderzoek dat voor deze presentatie is verricht, maakt duidelijk dat het verzamelen van Franse schilderkunst uit de 19de eeuw geen incidentele zaak is geweest. Aukje Vergeest, een van de auteurs van het begeleidende boek, heeft enkele jaren geleden alle Franse kunst in Nederlands bezit geïnventariseerd. Ze komt in het boek ’The French Collection’ op ruim duizend Franse werken uit die nog altijd in Nederland worden bewaard.
Waarschijnlijk is dat aantal ooit veel hoger geweest. Niet elke verzamelaar hield zijn bezit goed bij elkaar, net zomin als de erven er op gebrand waren om het bezit van hun ouders voor het nageslacht te bewaren. Bovendien zal er flink gehandeld zijn in eenmaal verworven kunst die nu eenmaal bekendstond om zijn hoge prijzen. Voeg daar ook de oorlogsverschrikkingen bij (denk aan het bombardement op Rotterdam en aan het feit dat de bezetter veel kunst van Nederlanders confisqueerden) en je komt aan een onoverzichtelijk grote kunstberg. Hoe anders was het aanzien van het Nederlandse museum geworden als al deze Franse kunst voor Nederland bewaard was gebleven?