Review
Filosofie gunt joden geen plek
Joden hebben een probleem: moeten ze naar God luisteren of naar de moderne filosofen? God eist absolute gehoorzaamheid. Maar de filosofen vinden zijn wetten en geboden volstrekt achterhaald. Wie zich aan achterlijke regels en rituelen houdt, en zich voortdurend anders opstelt dan de meerderheid, lokt zelf de haat uit van anderen.
Heen en weer getrokken tussen Gods oude geboden en de ideeën van moderne filosofen beweegt zich het joodse volk. De Almachtige vertelt de joden dat zij door hem zijn uitverkoren om een speciale weg te bewandelen. Maar filosofen geloven niet in bijzondere volken. Zij denken dat er een universele weg is voor iedereen, een weg die vanzelf leidt tot de afschaffing van godsdienstige dogma's die de mensheid zo lang verdeeld hebben.
Maar God spreekt duidelijke taal. Hij zegent Zijn volk, en vervloekt het in één adem als het zich niet aan Zijn wetten houdt. Joden zijn niet zoals de anderen, maakt God duidelijk: ,,Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren.''(Leviticus 20 vers 26.)
Mocht Zijn volk niet goed luisteren, dan zwaait er wat: ,,Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk. Laat mij begaan, dat ik hen verdelg en hun naam van onder de hemel uitwis.'' (Deuteronomium 9 vers 14.)
De gedachte dat joden 'een hardnekkig volk' zijn, zal één van de weinige uit het Oude Testament zijn waar filosofen mee in kunnen stemmen. Sommige denkers storen zich aan 'de hardnekkigheid' waarmee joden de moderne tijd trotseren. In hun ogen was het goed geweest als de joden Gods wetten en regels naast zich neer hadden gelegd, en hun specifieke rituelen en gebruiken hadden ingeruild voor de levenswijze van 'gewone mensen'.
In zijn boek 'De joodse religie in de moderne wijsbegeerte' laat filosoof Victor Kal zien dat bijna alle elf door hem besproken moderne denkers weinig op hebben met de zelfopgelegde afzondering van het joodse geloof. Bijna zonder uitzondering zoeken deze filosofen naar een universeel project voor de mensheid; voor de specifiek joodse religie is in hun pleidooien geen plaats.
Volgens Kal, die verbonden is aan de faculteit geesteswetenschappen van de universiteit van Amsterdam, speelt deze spanning tussen religie en filosofie, tussen het specifiek joodse en het Universeel menselijke, en tussen het antieke en het moderne, tot op de dag van vandaag een zeer belangrijke rol.
Vóór het aanbreken van de moderne tijd was de afzondering van het joodse volk beslist niet alleen een kwestie van halsstarrigheid. De wetgeving in Europese landen verbood de joden om normaal werk te verrichten en veroordeelden hen tot een bestaan in getto's. De Verlichting bracht hier enige verandering in. Nieuwe ideeën propageerden een optimistisch geloof in de menselijke rede. Door opvoeding en training van de ratio zouden godsdienstige verschillen overbrugd kunnen worden.
Toch was het pas in de negentiende eeuw, na de Franse Revolutie met haar nadruk op 'vrijheid, gelijkheid en broederschap', dat joden in grote delen van Europa politieke rechten kregen. Wie wilde, mocht het getto uit. Maar in ruil voor deze nieuwe vrijheid moesten joden wel iets inleveren, stelt Victor Kal, namelijk de gedachte dat ze zouden behoren tot een apart volk.
Kal: ,,Integratie in Europa vindt niet 'gratuit' plaats; bij binnenkomst, zo meent men, dient er 'betaald' te worden. Overeenkomstig deze visie laten veel joden hun jodendom naar de achtergrond verdwijnen; een aantal van hen gaat over tot het christendom.'' Zij die orthodox-joods bleven -zich richtten op het instandhouden van de traditie binnen hun eigen kring- kregen er van de filosofen van langs. Het feit dat zij koppig vasthielden aan 'onredelijke rituelen' paste niet in de visie van wijsgeren die de universele emancipatie van de mens beoogden.
Zo vond Baruch de Spinoza, die werkte en leefde in het liberale Holland, dat het naleven van religieuze wetten slechts zinvol was als je bij die wetten ook een staat had. Hij achtte het in de zeventiende eeuw niet uitgesloten dat de joden ooit hun staat terug zouden krijgen, maar vond dat ze in de tussentijd de 'natuurlijke religie' -'de waarachtigheid van het hart'- moesten praktiseren. Specifieke riten konden, wat hem betrof, bij het oud vuil.
Spinoza, die van zijn joodse geloof was afgevallen en door zijn gemeenschap in de ban was gedaan, schoof zijn volk de verantwoordelijkheid in de schoenen voor het antisemitisme: ,,Ze hebben zich zó van alle naties afgezonderd dat ze zich de haat van allen op de hals hebben gehaald.''
Twee eeuwen later beschreef de Duitse filosoof G.W.F. Hegel het jodendom als een anachronisme. Volgens hem verdwijnen de verschillen tussen slaven en meesters, tussen individuen en naties, tussen joden en christenen, met het verstrijken van de tijd. Het jodendom is in deze historische ontwikkeling een belangrijk station, maar wel één dat al door het christendom gepasseerd is.
Hegels leerling, Karl Marx, bespreekt in zijn jeugdwerk 'Over het joodse vraagstuk' het belang van een 'menselijke emancipatie'. Deze emancipatie, zo maakt hij duidelijk, is een 'bevrijding van het jodendom'. De mens moet zich als een geheel gaan zien -als één soort, niet als een hoop botsende individuen die wedijveren om in de gratie te komen bij de, volgens Marx, 'typisch joodse godheid: het geld'.
Kal behandelt elf redelijk bekende moderne denkers in zijn boek. Niet allen zijn joods, en niet allen filosoof. Zo komt ook de theoloog Karl Barth ter sprake, die Hegels filosofie van de geschiedenis nog wat aanscherpte: ,,Het recht van bestaan van Israël is voorbij, en derhalve kan het bestaan ervan nog slechts uitgewist worden''.
Deze uitspraak deed Barth in 1942, maar Kal zet de theoloog niet meteen in de beklaagdenbank. Hij voert aan dat Barth -een verklaard tegenstander van de christenen die aansluiting zochten bij het Hitler-regime- zich in concreto inzette voor de joodse vluchtelingen in Zwitserland, en in dezelfde teksten blijk gaf van 'een zekere bekommernis om het naar zijn opvatting verworpen joodse volk.'
Van de elf denkers die door Kal worden besproken, laat maar één ruimte voor een eigen joodse traditie: Franz Rosenzweig. Alleen hij neemt het op voor een specifiek joodse religie, hij is de enige die zich verzet tegen de filosofische aanspraken op een universele menselijke emancipatie.
Deze joodse wijsgeer die overleed in 1929 is volgens de schrijver een echte baül tesjoewa: iemand die terugkeert naar de schoot van het orthodoxe jodendom. Door het joodse volk een eigen plek te gunnen, onderscheidt hij zich van beroemde twintigste-eeuwse joodse collega's als Emmanuel Levinas en Jacques Derrida.
Kal: ,,De exclusiviteit en uitverkiezing van het joodse volk doen Derrida huiveren. Slechts onder één voorwaarde is hij bereid zoiets te aanvaarden: 'Tenzij men de unieke titel Israël toekent aan alle plaatsen en alle volken'.''
Onlangs was Kal te gast bij het Theologisch Café aan de Amsterdamse Keizersgracht. Hij boog zich over het thema: 'Is een eigen joodse plek nog denkbaar?'. Volgens hem hebben de orthodoxe joden een plek nodig waar zij zich aan honderden geboden en verboden kunnen houden die speciaal voor hun eigen volk gelden. Daar willen ze wachten op het moment van de daadwerkelijke verbroedering van alle volken: het ogenblik waarop de Messias zal verschijnen.
In het jodendom is deze heilsgedachte aanwezig als hoop. Maar voor geseculariseerde joden en christenen, duurt dit wachten op de (terug)komst van de Messias te lang. Vol ongeduld werken zij alvast aan de vestiging van een hemel op aarde door het leven naar eigen goeddunken in te richten.
Wie Kals boek leest, krijgt de indruk dat alle orthodoxe joden weigeren om aan een dergelijk streven mee te werken. Maar in feite denken sommigen in Israël daar tegenwoordig anders over. Zij geloven de komst van de Messias te kunnen bespoedigen door in de bezette gebieden steeds meer nederzettingen te bouwen of door de twee moskeeën op de Tempelberg te vernietigen.
Hier verraadt zich misschien de wat romantische kijk die de auteur op het orthodoxe jodendom heeft. De getto's van weleer bestaan niet meer. Het beeld van de vroom op de Messias wachtende jood die tussen zijn gebeden door in elkaar wordt geramd in een door gojim georganiseerd pogrom behoort grotendeels tot het verleden. Slechts een minderheid van het joodse volk gelooft nog steeds heilig dat ze in afzondering moeten wachten op een betere wereld. Deze groep bestudeert voor de zoveelste keer wat men moet doen voor de komst van de Messias: aan de regels houden, anders gebeurt het nooit.