Tien gebodenBurny Bos

Filmproducent Burny Bos: ‘Het zou jammer zijn als ik nu doodging, want ik wil nog zo veel doen’

Burny Bos: ‘Over mijn moeder, die van de ene op de andere dag haar gezin in de steek had gelaten, werd met geen woord meer gesproken’. Beeld Mark Kohn
Burny Bos: ‘Over mijn moeder, die van de ene op de andere dag haar gezin in de steek had gelaten, werd met geen woord meer gesproken’.Beeld Mark Kohn

Een half jaar geleden leek asbestkanker filmproducent Burny Bos (78) fataal te worden, maar dankzij immunotherapie is de energie weer helemaal terug. Hij noemt zichzelf een zondagskind. Er is wel een beerput, maar die negeert hij het liefst. ‘Als je het deksel er op houdt, stinkt het niet.’

Arjan Visser

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Jarenlang heb ik me afgezet tegen de kerk; ik voelde me helemaal niet passen tussen de voornamelijk grijze, oude mensen in grote, grauwe jassen die – ook nog in een ijzig langzaam tempo – rare liederen zongen. ‘Mijn verlosser hangt aan ’t kruis, hangt ten spot van snode smaders!’ Wat is dat voor een surrealisme? Begrip voor het instituut heb ik nog steeds niet, maar ik ben dat religieuze gevoel wel steeds beter gaan snappen. Je kan zó in het leven staan dat het noodzakelijk wordt om houvast te zoeken bij God, of een of andere oerkracht. Voor mij bestaat zoiets niet. En ik heb het ook niet nodig. Ik red mezelf wel.”

II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

“Eigenlijk wilde ik beeldend kunstenaar worden, maar in mijn milieu kón dat gewoon niet. Kunst maken was geen echt werk, het was onzin. Mijn zusje zat op de kweekschool, dus ik dacht: laat ik dat dan maar gaan doen. Ik ben onderwijzer geworden, daarna heb ik jongerenwerk gedaan en ben toen via via bij de radio terechtgekomen, waar ik jeugdprogramma’s mocht gaan maken. Ik had succes, won prijzen en liep ineens met het stempel ‘Jeugd’ op mijn rug. Ik heb voor mijn werk in de film-, radio- en televisiewereld voldoende erkenning gekregen, maar als schilder of graficus zou ik veel meer vrijheid hebben gehad. Ik ben nu 78 jaar en frutsel allerlei dingetjes in elkaar. Het zou pretentieus zijn om mezelf beeldend kunstenaar te noemen, maar in wezen is dat nog steeds wat ik het liefst wil zijn.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Je zou het een oer-residu van mijn protestantse opvoeding kunnen noemen dat ik nog steeds niet zo van vloeken houd. Bij ons thuis werd er ‘Godfried-van-bouillon-blokjes’ geroepen.”

Producent en schrijver

Burny Bos (Haarlem, 1944) is filmproducent, scenario- en kinderboekenschrijver. Hij won, onder andere, een Gouden Kalf voor Abeltje (beste speelfilm, 1999), een voor Minoes (beste speelfilm, 2002) en een Gouden Kalf Cultuurprijs in 2014. Bos schreef het scenario voor Eerlijk gestolen, de telefilm die op zondag 25 december om 10.00 uur te zien is op NPO 3. Hij werkt nu aan een een scenario voor de animatiefilm van Dikkie Dik.

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“Zondagse kleren, zondagse schoenen, elke zondag naar de kerk: ik kan nog misselijk worden als ik er aan terugdenk. Toen ik wat ouder werd, ontdekte ik dat er in Overveen een zekere dominee Toornvliet stond, die – met erg veel speeksel – verkondigde dat de hoeren en de tollenaars ons zouden voorgaan in het rijk der hemelen. Dat hadden de prostituees van de Amsterdamse Wallen óók gehoord, dus die zaten daar iedere zondag op de voorste rij. Na afloop van de dienst volgden wij die meiden naar het café waar de pooiers op hen zaten te wachten. Reuze spannend allemaal. En dan ging ik ook nog eens braaf naar de kerk. Ik deed gewoon wat me werd opgedragen.

“Met vragen over het geloof kon ik bij mijn vader niet terecht. Moeilijke onderwerpen ging hij sowieso uit de weg; over mijn moeder, die van de ene op de andere dag haar gezin in de steek had gelaten, werd ook met geen woord meer gesproken. Hij had alles wat hem aan haar deed denken vernietigd. Zelfs haar naam werd van de verjaardagskalender gegumd.”

V Eer uw vader en uw moeder

“Plotseling hadden we geen moeder meer. Ik was vier, mijn zus zeven en mijn broertje één jaar oud. In het begin werd er nog gezegd dat ze in het ziekenhuis lag, daarna zou ze naar een sanatorium in Zwitserland zijn vertrokken, maar een paar jaar later kwam ik erachter dat de vader van de vier jongens aan de overkant, op nummer 77, tegelijkertijd met mijn moeder zijn biezen had gepakt.

“Ik herinner me nog goed dat we op de lagere school moesten voorlezen uit Jaap en Gerdientje en dat het me niet lukte om het woord ‘moeder’ uit te spreken, ik kón het gewoon niet. Ik heb er verschrikkelijk veel verdriet om gehad, voelde me in die jaren erg eenzaam, had nauwelijks vriendjes. Mijn vader was het schoolhoofd van een mulo en huurde steeds huishoudsters in om voor ons te zorgen. Ze woonden intern en werden door ons ‘tante’ genoemd. Met een van die tantes is mijn vader uiteindelijk getrouwd. Ik was toen vijftien en zij achterin de twintig. Een lieve vrouw, maar ze kon voor mij niet de moederrol spelen. In zekere zin is ze voor mijn vader ook altijd een vervangster gebleven, want toen ze 25 jaar getrouwd waren zei hij, in het openbaar: ‘Hier had eigenlijk een andere vrouw moeten staan’.

“Ik heb mijn moeder nog twee keer gezien. Op mijn achttiende wist ik inmiddels waar ze woonde en besloot haar op te gaan zoeken. Niet om verhaal te halen; ik was gewoon nieuwsgierig hoe ze eruitzag. Ik had maar één klein fotootje van haar en – heel schrijnend – mijn minutieus bijgehouden baby-album met lieve onderschriften bij iedere foto.

“Het was een bizarre ontmoeting. Ineens stond ik tegenover iemand die niks van mij wist en dat helemaal niet erg leek te vinden. We waren wildvreemden voor elkaar. Ik herkende haar stem niet. Ik herkende haar geur niet. Ook wonderlijk: ik begon meteen te tutoyeren, terwijl ik had geleerd om ouderen met u aan te spreken. Ik voelde geen enkel respect voor die vrouw. Binnen tien minuten stond ik buiten.

“De tweede keer bezocht ik haar omdat ik moest trouwen en daarvoor nog de toestemming van beide ouders nodig had. Die visite duurde misschien vijf minuten. Volgens mij heeft ze me niet eens gevraagd waar ik haar handtekening voor nodig had.

“Ik had een meisje zwanger gemaakt. Mijn vader schaamde zich – wat zouden de buren hiervan zeggen? – maar voor mij was het een kans om me los te maken uit dat milieu. Het was ook alsof ik ineens een doel in mijn leven had: ik kreeg een kind om voor te zorgen. We trouwden in de kerk, met alles erop en eraan, maar daarna moesten we gewoon oprotten. Het was puur voor de vorm geweest, mijn vader leek niet wezenlijk in mij geïnteresseerd. Ik denk dat hij, net als mijn moeder, vooral aan zichzelf heeft gedacht.

“We hadden geen vervoer, geen cent te makken, dus we gingen maar zelden op familiebezoek. Iedereen deed deed dan alsof alles heel normaal en gezellig was.

“Het klinkt niet erg aardig, maar ik heb geen traan gelaten toen mijn ouders stierven. Hoe zou ik mensen moeten missen die ik nauwelijks heb gekend? De laatste jaren ben ik vaker over hun geschiedenis na gaan denken. Waar kwamen ze vandaan en hoe hebben ze elkaar gevonden? Soms zie ik weer voor me hoe ik, een verdrietige, opstandige jongeling, die eerste keer bij mijn moeder langs ging en denk dan: waarom heb ik toen niet iets meer zitten wroeten? Misschien zou ik toen begrepen hebben wat haar zó ongelukkig had gemaakt dat ze mij in de steek moest laten. Dat ze geen andere uitweg had gezien. Dat het niet mijn schuld was geweest.”

VI Gij zult niet doodslaan

“Zeg dat maar tegen asbest. Wel fijn trouwens, dat het asbest is, want ik heb vijftig jaar gerookt dus als het longkanker was geweest, had ik mezelf de schuld moeten geven. Het idiote van asbestkanker is dat je het overal kunt oplopen: misschien heb ik tijdens een van de vele verbouwingen iets ingeademd? Geen idee. Toch kan ik het geen pech noemen. Op mijn leeftijd weet je gewoon dat je een keer aan de beurt komt.

“We hebben kanker al een tijd in huis. Mijn vrouw kreeg acht jaar geleden eierstokkanker, fase drie. Als ze zich niet in België had laten behandelen, was ze al lang dood geweest. Zij is intenser gaan leven, ze plukt de dag, terwijl ik voor mijn gevoel maar gewoon een beetje op dezelfde manier door kabbel. Dat komt misschien ook wel doordat de immunotherapie bij mij ontzettend goed lijkt aan te slaan. Een half jaar geleden lag ik nog voor pampus. Mijn vrouw en kinderen dachten dat ik stervende was – zelfs de organisatie van kinderfilmfestival Cinekid deed een persbericht de deur uit waarin stond dat ik nooit meer beter zou worden – maar ik begin langzaam maar zeker mijn energie weer terug te krijgen.

“Op de laatste scan waren nauwelijks nog kankercellen te zien. Prednison heeft een ontsteking in mijn knieën weten te onderdrukken. Ik had inmiddels al een invalidenkaart, maar die heb ik nu niet meer nodig. We gaan wel verhuizen naar een gelijkvloerse woning, want ik ben niet naïef; ik weet heus wel dat het terug kan komen. Dat besef is nu eindelijk ingedaald: shit, het eeuwige leven bestaat helemaal niet… Het zou jammer zijn als ik nu doodging, want ik wil nog zo veel doen, maar tegelijkertijd komt het gevoel op dat ik iets moois heb volbracht. Ik heb het geluk gehad altijd te kunnen doen waar ik goed in ben. Ik ben een zondagskind.”

VII Gij zult niet echtbreken

“We gingen al een paar jaar met elkaar om. Ze was lastig, op een bepaalde manier een beetje terneergeslagen en ik dacht: ik ga jou gelukkig maken. Dat kán natuurlijk helemaal niet, maar ik heb het wel heel lang geprobeerd.

“De eerste zwangerschap, het moetje, was voor haar een streep door de rekening: ze moest van school, terwijl ze van plan was om te gaan studeren. Ik zat in militaire dienst, maar heb me na een zes maanden gek laten verklaren zodat ik voor haar en de baby kon gaan zorgen. Ik solliciteerde bij een christelijke lagere school, want daar zat een bestuur dat geen toegang had tot informatie van de overheid en dus niet wist dat ik met een S5 was ontslagen.

“Ik vond het leuk om onderwijzer te zijn, maar ’t was wel erg zwaar en mijn huwelijk verliep nogal moeizaam. Na twee jaar verhuisden we naar Middelburg. Mijn ex-vrouw kon niet aarden in Zeeland, was vaak erg depressief. Ze raakte in verwachting, maar ons kindje werd dood geboren. Ik was vastbesloten het gezin bij elkaar te houden – ik zou niet dezelfde fout als mijn ouders maken – maar het was verstandiger geweest als ik eerder was vertrokken. Er werd nog een meisje geboren, maar de verstandhouding tussen mij en mijn ex was inmiddels ronduit slecht.

“Toen de kinderen iets groter waren, ontdekte ik dat ik ook op een ándere manier met vrouwen kon omgaan. Ik had inmiddels een baan bij de VPRO en moest iemand in dienst nemen die buitenlandse films zou inkopen. Dat was mijn huidige vrouw. Zelfverzekerd, eigenzinnig, iemand die haar eigen plan trekt. Ze had al een zoon uit een eerder huwelijk. We kregen een relatie die ik eerst geheim hield, daarna verbrak en weer opnieuw aanging… ik wilde gewoon niet toegeven aan het idee dat ik had gefaald. Pas toen de echtscheiding door mijn ex werd aangevraagd, kon ik verder. Mijn vrouw en ik kregen samen nog twee jongens. We vormen met z’n allen nu al jaren het gelukkige gezin dat ik ooit voor ogen had.”

VIII Gij zult niet stelen

“Tot mijn zestiende heb ik licht crimineel gedrag vertoond. Inbreken vond ik spannend. Dag en nacht. Brommers jatten. Geld pikken uit mijn vader portemonnee. Ik deed al die dingen samen met een jongetje van de overkant – ja, een zoon van de man met wie mijn moeder ervandoor was gegaan – maar hield ermee op toen hij op een dag werd gearresteerd. Dat was voor mij het seintje om ermee op te houden. Ik zag ineens voor me hoe het van kwaad naar erger zou gaan en zo lijkt zijn leven ook te zijn verlopen; hij werd een tijd in de gaten gehouden door jeugdzorg, maar kwam toch in het criminele milieu terecht. Jaren geleden kwam ik zijn broer tegen, die me vertelde dat het slecht met hem was afgelopen. Wat dat precies betekende, heb ik niet meer gevraagd.”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

“Ik ben iemand die zegt waar het op staat en daar vervolgens vaak een hoop gezeik mee krijgt. Dat heeft ongetwijfeld iets met mijn jeugd te maken. Ik was als kind erg onzeker, maar ben door die succesvolle carrière steeds zelfverzekerder geworden. Het was niet langer nodig om dingen te verzwijgen of mijn mond te houden; ik had recht van spreken gekregen. Ook over mijn emoties, ja, daar heb je gelijk in, maar therapie is niks voor mij. Ik negeer die beerput liever. Als je het deksel erop houdt, stinkt het niet. Ik heb mijn verdriet overleefd. Zo voelt dat. Oké, ik ben misschien niet zo goed in het onderhouden van vriendschappen, maar ik ben zeker geen verbitterde, chagrijnige man geworden. Over het algemeen ben ik behoorlijk opgewekt en vrolijk.”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

“Daar heb ik helemaal geen last van. Ik hoef niet iemand anders te zijn, heb geen belangstelling voor andermans spullen en slechte recensies interesseren me geen drol. Mijn werkdrift is ongetwijfeld een calvinistisch trekje dat ik van mijn vader heb geërfd, maar ik doe het niet om iets te bewijzen of zo… nou ja, oké dan, een beetje, misschien. Het is waarschijnlijk een combinatie van die twee dingen: gezien willen worden en geen tijd willen verknoeien. Ik blijf nergens in hangen, ben altijd bezig met de volgende stap. ’t Is een beetje zoals met dit gesprek: erg leuk allemaal – heel benieuwd wat je hier van gaat maken – maar ik moet nu echt weer iets gaan doen.”

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden