Review
Een ’moffenmeid’ werd zwaarder bestraft dan een ’moffenhoer’
Vrouwen die in de oorlog een langdurige relatie met een Duitse militair hadden, werden zwaarder gestraft dan vrouwen met wisselende contacten. De historica Monika Diederichs sprak met tientallen van hen die hun oorlogsverleden tot nu toe verborgen hielden. Een boek over euforie, heimwee, eenzaamheid en verdriet.
Voor vrouwen en meisjes die in de bezettingsjaren verliefd werden op een Duitse soldaat en openlijk met hem ’liepen’, waren de maatschappelijke consequenties direct al niet te overzien. Door de buitenwacht werd hun relatie in verband gebracht met promiscuïteit, geslachtsziekte en prostitutie; de zogenoemde ’moffenmeiden’ zouden ’seksuele collaboratie’ bedrijven. Aldus doorbraken zij niet alleen de algemeen heersende zedelijkheidsnormen, maar ook de nationale solidariteit. Minachting en isolement was hun deel, vaak ook binnen de eigen familie. Het dreef de meisjes alleen maar verder in de armen van hun Duitse geliefde.
Het stereotype beeld is overbekend. Dellerige meisjes met geblondeerd haar, zijden kousen en een bontjas van konijnenbont figureerden na 1945 – ook nog recentelijk – bij herhaling in film en literatuur. Voor een sjaaltje, bonkaart of een ander cadeautje zouden zij bereid zijn geweest de avond en nacht door te brengen met welke geüniformeerde Duitser dan ook. Zij zouden gewetenloos hun lusten hebben nagejaagd, terwijl andere Nederlanders met moeite het hoofd boven water hielden of slachtoffer werden van vervolgingspolitiek.
Maar de motieven van de meisjes waren soms heel anders, zo blijkt uit ’Wie geschoren wordt moet stil zitten’. In deze studie van de historica Monika Diederichs zijn de herinneringen verwerkt van 56 vrouwen die omgang hadden met een Duitser. Het gaat hierbij om uniek materiaal. Voor de vrouwen die aan het project meewerkten, geboren tussen 1907 en 1928, geldt vrijwel algemeen dat zij hun oorlogsverleden na 1945 zorgvuldig verborgen hielden. Tot op de dag van vandaag bleef openheid sociaal riskant.
Het is dan ook een bijzondere prestatie dat Diederichs de vrouwen niet alleen opspoorde, maar hen ook nog eens bereid vond te praten. Dat de auteur hun vertrouwen won, komt zeker ook doordat zijzelf is geboren uit een liefdesrelatie tussen een Nederlandse vrouw en een Duitse militair; haar ouders trouwden uiteindelijk.
Ruim 120.000 meisjes en vrouwen hadden, naar Diederichs’ wellicht wat al te ruime schatting, omgang met Duitse militairen. Veel relaties kwamen voort uit toevallige ontmoetingen in het park, in de stad of zelfs op het werk. Maar uiteraard werden de eerste contacten ook gelegd in cafés en dansgelegenheden.
In de verzamelde verhalen zijn kortstondige euforie, heimwee, eenzaamheid en verdriet de centrale thema’s. De Duitse soldaten waren nogal eens tijdelijk in Nederland gelegerd. Zodra zij elders in Europa werden ingezet, begon het langdurige en angstige wachten. Vaak benadrukken de vrouwen dat zij maar één geliefde hadden en dat zij hem ook trouw bleven. De Duitse soldaat was de liefde van hun leven. Daarmee onderscheidden zij zich volgens eigen zeggen van de ’moffenhoeren’, die er gelijktijdig meerdere relaties op na hielden.
Opmerkelijk genoeg speelden dergelijke zedelijke argumenten bij de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging geen rol van betekenis. In tegendeel, vrouwen die korte en wisselende contacten hadden met Duitsers werden minder zwaar gestraft dan vrouwen die langdurig omgang hadden met één Duitser. Hun relatie met een lid van de bezettingsmacht werd gelijkgesteld aan een politieke keuze. Hetzelfde gold voor vrouwen die verloofd of getrouwd waren, of voor vrouwen met een ’Duits’ kind. Veel van de meisjes hadden die politieke factor wel waargenomen, maar hun liefdesgevoelens waren overheersend geweest. Zo kon het gebeuren dat opsporingsambtenaren uit Schildwolde beslag legden op een poëziealbum met een Duitstalig liefdesgedicht. Het was een bewijs à charge.
Ongehuwde moeders nemen in het boek een centrale plaats in. In het Derde Rijk had het begrip ’gevallen vrouw’ niet die negatieve connotatie die het in Nederland had. Sterker, juist zij zouden volgens het nationaal-socialistische ideaal op steun van de volksgemeenschap moeten kunnen rekenen. In Nederland probeerden de bezettingsautoriteiten daarom de positie van werkende, ongehuwde moeders via verordeningen te verbeteren – en met succes.
Zo zorgde het ziekenfonds sinds 1941 voor gratis verloskundige hulp. Door de traditionele, verzuilde zorginstellingen werd dit beleid zeker positief beoordeeld. Tegelijkertijd kwamen deze organisaties, mede door de grote toestroom van meisjes die zwanger waren van een Duitse militair, onder druk te staan.
Veel vrouwen deden bij de Nederlandse instellingen slechte ervaringen op. Een van de geïnterviewden herinnerde zich zelfs dat boven het bed van haar zoontje een bord was opgehangen met de mededeling: ’Na de behandeling de handen extra wassen’. Aan de ’Mütter- und Süuglings-tehuizen’ van de ’Nationalsozialistische Volkswohlfahrt’, zoals bijvoorbeeld de Boerhaavekliniek te Amsterdam, bewaart men betere herinneringen. De materiële omstandigheden waren er goed, en men was er onder elkaar.
Na afloop van de bezetting verliep de bestraffing van de ’moffenmeiden’ nogal willekeurig. Sommigen werd huisarrest opgelegd, anderen kwamen in interneringskampen terecht. Daarnaast was er het publiekelijk kaalknippen van de meisjes tijdens de eerste feestelijke bevrijdingsdagen. In het machtsvacuüm van dat moment kon dit schijnbaar spontaan gebeuren. Uitgejoeld door de massa werden de meisjes tot bloedens toe kaalgeschoren en niet zelden met pek of menie besmeerd. Dit zogenaamde bevrijdingsritueel, feitelijk een vorm van buitenrechtelijke strafuitoefening, vond overal in Nederland plaats. Het waren acties die indertijd als bevrijdend werden ervaren. In een voormalige verzetskrant schreef men zelfs over een scheerpartij in Amsterdam die waardig en vreugdevol was verlopen.
Echt hardmaken kan Diederichs het niet, maar het lijkt erop dat de Nederlandse autoriteiten de meisjes bewust ’opofferden’ om wraakgevoelens te kanaliseren. Een meer algemene bijltjesdag werd ermee voorkomen. Op de vele bewaard gebleven foto’s zijn gezagsdragers en vertegenwoordigers van het verzet, al dan niet met stengun, nadrukkelijk aanwezig.
Zonder rehabilitatie te beogen en zonder zich te verliezen in heilloze moraalfilosofische exercities, toont Diederichs met haar boek eens te meer aan welke complexe wereld er tijdens de bezetting achter de begrippen goed en fout schuilging. De ’moffenmeiden’ hebben zestig jaar na dato hun menselijk gezicht teruggekregen. Dat de meisjes die er meerdere relaties op nahielden niet aan het woord komen, doet hieraan niets af. Hun lot zal uiteindelijk alleen maar schrijnender zijn geweest.