Een italianisant aan de oevers van de Rijn.
In de vele overzichten die al decennialang van de Nederlandse landschapsschilderkunst uit de 17de eeuw door de musea worden geboden, zijn de italianisanten nooit stiefmoederlijk behandeld. Tot monografische presentaties van individuele vertegenwoordigers van deze binnen het landschapsgenre zo opvallende stroming is het echter zelden gekomen.
Wel mooie presentaties van de vooral vanuit Rome werkende Bentveughels of de overwegend jonge schilders die een ’grand tour’ naar de Antieken ondernamen, maar weinig of geen onemanshows van schilders als Jan Both, Cornelis Poelenburgh, Pieter van Laer of Jan Asselijn.
Terecht stelt het Frans Halsmuseum dat Nicolaes Berchem van de Hollandse Italianisanten de belangrijkste vertegenwoordiger is. Maar daarmee stuiten we meteen op een probleem. Want van Berchem werd aangenomen dat hij hoogstwaarschijnlijk niet in Italië is geweest en daarom ook geen lid was van welke ’schildersbent’ dan ook kon zijn die daar actief was. Door recent onderzoek kan die waarschijnlijkheid’ door zekerheid worden vervangen. Dat doet echter geen afbreuk aan het feit dat Berchem tot de beste landschapsschilders van zijn tijd wordt gerekend. Vergelijkbaar met zijn collega’s die wél naar Italië afreisden om zich daar aan de nieuwste trends over te geven, maar ook vergelijkbaar met hoog gekwalificeerde meesters als Jacob van Ruisdael, Philip Wouwerman en Aelbert Cuyp. Het leidde tot een overtuigende tentoonstelling in het Haarlemse museum, die ook met een presentatie van de tekeningen bijzonder compleet oogt.
Toch biedt deze expositie maar het topje van een reusachtige ijsberg: Nicolaes Berchem (1621-1683) heeft in zijn ruim zestigjarige leven zo’n 800 schilderijen gemaakt. In het museum hangt daar zo’n zes procent van, geflankeerd door enkele tientallen werken op papier.
Over de afkomst van Nicolaes Berchem bestond tot voor kort veel verwarring. Voor menigeen verwees zijn naam – tegenwoordig een voorstad van Antwerpen, in ieder geval een Vlaamse plaats – naar een Zuid-Nederlandse afkomst. Zijn weinig Noord-Nederlandse schilderskarakter versterkte die opvatting nog eens: zo’n zuidelijk getinte schilderwijze was niks voor een Noord-Nederlandse kunstenaar.
Maar schijn bedriegt: de naam Berchem is niets meer dan een nom-de-plume, een aangenomen naam die de schilder uit respect voor zijn vader op een gegeven moment heeft aangenomen. Nicolaes Berchem werd (in 1621 of ’22) in Haarlem geboren als zoon van de Haarlemse stillevenschilder Pieter Claesz. Hij moet eerst Claes Pietersz hebben geheten. Dat hij de naam Berchem aannam, is overigens niet zo verwonderlijk. Vader Pieter Claesz werd in het Vlaamse stadje geboren en niet, zoals tot nu toe is aangenomen, in het Duitse Burgsteinfurt.
Op zich is het goed te begrijpen dat de jonge Claesz Pietersz. doordrongen was van het feit dat hij zijn vader geen concurrentie moest aan doen. Pieter Claesz was als stillevenschilder gespecialiseerd in een genre dat vooral op de vrije markt werd aangeboden en waar al de nodige concurrentie bestond. Ten aanzien van landschappen, en dan nog wel die van de italianisanten lag dat heel anders: daar was veel meer vraag dan aanbod. De jonge Nicolaes Berchem moet lessen van zijn vader hebben gehad, al kwam hij vooral bij andere tijdgenoten terecht (onder wie Claes Moeyaert en Pieter de Grebber) die hem hebben gevormd tot de knappe landschapsschilder die hij uiteindelijk is geworden. Op de expositie in Haarlem is weinig of geen invloed van zijn vader te zien. Niet alleen ontbreekt diens genre, ook de typische lichtval in de zorgvuldig gecomponeerde maar altijd sobere ontbijtjes moet Berchem niet hebben aangesproken.
Berchems grootste kwaliteit zat overigens wel in het specifieke licht waarmee hij zijn zuidelijke landschappen overgoot. Hoe je het wendt of keert: het licht is nooit ’Hollands’, in de zin van het blonde licht dat in Holland zijn grootste kwaliteit krijgt in de buurt van grote wateroppervlaktes. Een blonde lucht is bij Berchem nooit te vinden, het is een en al goud dat er blinkt. En het vreemde is, zelfs als hij zijn landschapstaferelen in Nederland situeert, het licht nog altijd Italiaans aan doet.
Neem het zicht op de ruïne van Brederode, te vinden niet ver van Haarlem waar hij een groot deel van zijn leven woonde. Je moet al als kijker goed weten dat het vergane kasteel hier in het westen van het land is te vinden, zo mediterraan doet het geheel aan.
Toch heeft Nicolaes Berchem geen eenduidige stijlontwikkeling doorgemaakt die hem uiteindelijk bij het Italiaans aandoende licht deed uitkomen. Eerder is er sprake van een schoksgewijze ontwikkeling die al een aanvang nam bij de winterscènes en de zogeheten ’maneschijntjes’ (nachtstukken) die hij in het begin van zijn schildersloopbaan maakte. Tegen een decor van sneeuw en ijs zien we een groepje ’boeren, burgers en buitenlui’ bibberend bij een vuurtje terwijl zich boven hen een ongelooflijk grijze lucht samenpakt. Maar Berchem liet dit thema snel vallen om zich geheel aan het landschap te wijden.
Waarschijnlijk is zijn belangstelling voor het weidse landschap, dat bij hem niet zelden uitgroeit tot een panorama, aangewakkerd door zijn plaatsgenoot Jacob van Ruisdael, een plaats- en tijdgenoot met wie hij minstens een keer op reis (naar Westfalen) is geweest.
Opvallend is de invloed van Claude Lorrain (1600-1682) in de mythologische en historische scènes met op de achtergrond een Italiaanse havenstad. In deze periode die rond 1665-1670 lag, wordt het licht hoogst onwerkelijk en heeft het zeker niet de rosse glans die Lorrain nog wel eens wilde etaleren. Maar ook hier voor geldt: de havengezichten verlenen deze Hollandse Italianisant een volstrekt unieke kwaliteit.