Klassiek & zoPeter van der Lint
Een dozijn zingende jonkies op weg naar de bühne en één Franse sopraan hors concours
Er zijn maar weinig zangers die het Franse woord resplendissant (vol schittering) zo resplendissant kunnen zingen als Véronique Gens. Alsof er glinsterende sterrenstof uit haar keel komt. De Franse sopraan is zo’n beetje in alles hors concours. Het bewuste woord kwam een paar keer langs in de liederen van Reynaldo Hahn die zij woensdagavond in de sfeervolle Muzenzaal van Musis in Arnhem met grote noblesse verdedigde.
Een avontuurlijk opgezet recital was het, want de mélodies van Hahn zijn weinig bekend. Gens vindt dat onbestaanbaar en roemde vorige week in een interview met Trouw de veelzijdigheid van zijn oeuvre, dat het hele spectrum beslaat – van lichte entertainmentmuziek tot serieuze liedcycli. En dus bracht zij in harmonieuze samenwerking met pianist James Baillieu een uniek programma met louter liederen van Hahn. Slechts in de laatste toegift doorbroken met Chanson triste van Henri Duparc.
Klinkend schilderij vol kleuren
De zaal luisterde stil en ademloos toe. Zelfs in de meer cabaret-achtige muziek van La dernière valse, met een heerlijk overdreven naspel van Baillieu, bleef de sfeer serieus. Gens is een zangeres die dat met haar concentratie afdwingt. De vijf liederen uit de cyclus Études latines vormde wat dat betreft het hoogtepunt van de avond. Vreemd-aantrekkelijke muziek met verrassende wendingen of slotakkoorden die uit het niets komen.
Van Paysage maakten Gens en Baillieu een klinkend schilderij vol kleuren, en in Infidélité gaven zij met veelzeggende pauzes en vertragingen betekenis aan de woorden. Trois jours de vendange heeft een heuse Schumann-kwaliteit, en in Quand je fus pris au pavillon was het tegendraadse ritme strak en aanstekelijk. De oude tekst van Charles d’Orléans, hoofdpersoon in de prachtige roman Het woud der verwachting van Hella Haasse, was woord voor woord te verstaan. Een top-avond daar in Arnhem.
Een ervaring om nooit te vergeten
Op donderdag gevolgd door nog zo’n waardevolle avond in de Conservatoriumzaal van Amare in Den Haag. Daar presenteerde de Dutch National Opera Academy (DNOA) een heerlijke voorstelling met drie verschillende stukken. Daarmee biedt DNOA waardevolle podiumervaring aan een dozijn zingende jonkies die in de laatste fase van hun opleiding aan de conservatoria van Den Haag en Amsterdam zijn.
Voor hen is het een ervaring om nooit te vergeten, al helemaal niet als die begeleid wordt door het Orkest van de 18de Eeuw onder leiding van veteraan Kenneth Montgomery. In het operaatje L’isola disabitata (Het onbewoonde eiland) van Haydn, zeer fantasievol geregisseerd door Michiel Dijkema, liet Montgomery nog maar eens horen waarom hij in dit repertoire onovertroffen is. Met precies de goede toets leidde hij orkest en zangers door deze originele partituur. Wat Montgomery in de orkestraal begeleide recitatieven voor elkaar kreeg, was geniaal. Zo klonk dit vergeten tussendoortje als een heus meesterwerk.
Mede door de verrassend goede zangers. Die hadden zich vóór de pauze al laten horen in Haydns cantate Arianna a Naxos (ook spelend op een eiland) en in Ernst Kreneks lastige kamerspel What Price Confidence. Dat was minutieus met de zangers ingestudeerd door pianist Daan Boertien, die ook nog eens geweldig begeleidde. En om elk gevoel van kwaliteitsverschil bij voorbaat te neutraliseren spreken ze bij DNOA niet van een A- of B-cast, maar van een land- en zee-cast. Land en zee zijn zaterdagavond en zondagmiddag nog te bewonderen.
Peter van der Lint schrijft iedere week met aanstekelijk enthousiasme over de wereld van de klassieke muziek. Lees zijn columns hier terug.