Review
De wijsvinger met lichte helling naar schouder gericht
Eén blik op de televisie volstaat om te zien dat tegenwoordig iedereen zijn zegje mag doen. Maar spreken wordt door weinigen gezien als een belangrijke ambachtelijke en artistieke vaardigheid, iets wat een mens zich eigen dient te maken om mee te mogen praten. Een enkeling komt een eind op eigen kracht, door talent. Velen modderen voort, in praatprogramma's, parlement en discussiefora.
In de Oudheid vond elke man die iets wilde bereiken in het openbare leven kennis van retorische technieken onontbeerlijk. De retorica was ingebed in een strak verband tussen 'nuttig', 'mooi' en 'goed'. Het hoogtepunt in de ontwikkeling van de leer der welsprekendheid bereikten de Romeinen in de Institutio oratoria oftewel 'De opleiding tot redenaar' van Quintilianus (ca. 40-100 na C.). Het boek is voor het eerst in het Nederlands vertaald en zal, zo deelde de griffier van de Tweede Kamer bij de presentatie mee, voortaan ter lering op de voorzitsterstafel prijken, naast wetboek, woordenboek en Bijbel.
Trouwens, ook scholieren en leraren, vakbondsleiders en directeuren, nieuwslezers en octrooigemachtigden, kanselredenaars en kathederdrenkelingen kunnen hun voordeel doen met de adviezen en waarschuwingen van deze advocaat, hoogleraar in de welsprekendheid, en opvoeder van keizer Domitianus' achterneefjes.
Het praktische en uitputtende overzicht van de retorica dat Quintilianus geeft, bekroont vijf eeuwen theorievorming en onderwijs. De inzichten die het Griekse en Romeinse onderwijs, de literatuur, rechtspraak en politiek en zelfs de persoonlijke correspondentie in die tijd bepaalden, zijn nuttig voor iedereen die voordrachten houdt.
Welsprekendheid en moreel besef zijn voor Quintilianus onlosmakelijk verbonden: ,,Ik meen immers dat er geen redenaar bestaat die niet ook een goed man is, en zelfs als dat zou kunnen, vind ik dat onwenselijk.' De opleiding tot spreker begint dan ook bij de wieg, letterlijk. In vooral de eerste twee van de twaalf boeken waaruit de Institutio bestaat, toont Quintilianus zich een bekwaam pedagoog. Hij laat zijn leerplan beginnen met taalverwerving. 'De opleiding tot redenaar' biedt daardoor naast een blik op de antieke katheder, ook een kijkje in de kinderkamer en de kleuterschool.
In die kinderkamer spelen peuters met ivoren lettervormen. De vloer ligt er bezaaid met wassen schrijfplankjes waar spelenderwijs -en soms met een helpende grotemensenhand- met een stift letters in de was getrokken worden. Het jonge spul kan naar zijn idee niet vroeg genoeg beginnen met lezen en schrijven. Te veel dwang is echter uit den boze, en slaan mag nooit.
De rijkdom van Quintilianus' adviezen en waarschuwingen is overrompelend. Hij maakt nog net geen opmerkingen over kindersoaps en gewelddadige tekenfilms, maar verder sluit zijn praktische wijsheid moeiteloos aan bij de hedendaagse opvoedpraktijken en -problemen. Ook Romeinse ouders verwenden hun kinderen met prijzige kleding, waardoor het karakter van de kinderen bedorven werd. ,,Wat zal hij die in purperen pakjes rondkruipt, later als volwassene niet begeren? De eerste woordjes kan hij nog niet uitbrengen, maar 'scharlakenverf' begrijpt hij al, en hij zeurt om peperdure kleertjes.'
Behalve om het deugdzame karakter en de taalverwerving, bekommert Quintilianus zich om het talent van de redenaars in spe. Hij geeft aan dat elke leraar een soort kleutertest zou moeten, enigszins van het soort waarvoor minister Hermans onlangs pleitte. Een goede retorica-schoolmeester gaat eerst na hoe het met het geheugen van de kleuters gesteld is, en hoe sterk hun imitatiedrang is.
Overigens, zonder dat hij het belang van de welsprekendheidleer onderuit haalt, geeft Quintilianus toe dat aanleg onmisbaar is om goed te leren spreken: ,,Ook de beste landbouwer kan niets doen voor volstrekt onvruchtbare grond. Uit vette aarde zal altijd wel iets bruikbaars voorkomen, zelfs zonder dat iemand haar bebouwt. Maar in vruchtbare bodem zal bebouwing meer tot stand brengen dan de kwaliteit van de bodem uit zichzelf zou kunnen doen.' Quintilianus presenteert een overzicht van handige argumentatietechnieken om de toehoorder te overreden (logos), geeft aanwijzingen om een goede indruk als mens te maken (ethos) en verklapt her en der trucs om emoties op te roepen (pathos). Hij laat het niet bij vertellen; hij toont bijvoorbeeld waardoor het publiek ontroerd raakt door in de inleiding van boek VI het verhaal van zijn stervende zoon te vertellen: ,,Wat heeft hij mij getroost in zijn laatste ogenblikken! Ja, toen hij wegzakte en al niet meer tot deze wereld behoorde, dwaalde zijn onthechte geest nog door scholen en letteren. Waren het -o vergeefse hoop!- jouw ogen die ik zag breken, was het jouw adem die ik zag vluchten? Heb ik het bestaan jouw koude bleke lichaam te omarmen, jouw laatste zucht op te vangen, en vervolgens gewoon door te gaan met ademen?'
Met behulp van de overzichten, richtlijnen, getoonde welsprekendheid én waarschuwingen in de Institutio kan elke spreker ervoor zorgen dat zijn voordracht het doel niet voorbijgaat, door het publiek te informeren, te onderhouden en te emotioneren -de drie taken van de redenaar.
Quintilianus waarschuwt voortdurend voor ongepastheid. Aanstellerij, mooisprekerij, verwijfdheid, hij verafschuwt het en geeft duidelijk aan waarom het niet werkt. Te veel metaforen zorgen ervoor dat het publiek in het duister tast of zich verveelt. Het aaneenrijgen van korte lettergrepen sorteert een springerig effect dat doet denken aan rammelaars van kleine kinderen. Langdurig hetzelfde ritme wekt argwaan op bij de rechter, omdat de spreker zijn tijd blijkbaar met beuzelarijen verdoet.
Quintilianus' devies luidt dat ware schoonheid nooit losstaat van nut. ,,Omhoog schietende olijfkruinen beknot ik met het snoeimes; zo breiden zij zich rondom fraaier uit en dragen meteen aan meer takken vruchten. Sierlijker is een paard met strakke flanken, maar het is ook sneller. Mooier om te zien is een atleet wiens gespierde armen training verraden, maar hij is ook beter voorbereid op de wedstrijd.'
Vooral de vierde eis voor een goede stijl, decorum, doet ertoe. De formulering moet foutloos zijn, helder, fraai, en buitendien gepast. Die passendheid werkt door bij de voordracht: hoofdknikken, gelaatsuitdrukking, schouderophalen, lichaamshouding, uiterlijk en stem moeten harmoniëren met datgene waarover gesproken wordt. Vergeet de wijsvinger vooral ook niet: ,,Wanneer de duim drie vingers in bedwang houdt, strekt men meestal de wijsvinger uit, de vinger waarvan, volgens Cicero, Crassus zo goed gebruik wist te maken. Deze vinger is zeer geschikt om iemand aan te klagen of aan te wijzen (daaraan ontleent hij ook zijn naam); wanneer de hand wordt opgeheven en met lichte helling naar de schouder wijst, bekrachtigt hij de woorden; op de aarde gericht en als het ware voorovergebogen maakt hij een dwingende indruk; en soms telt men ermee.' De echte praktikanten rest, na het lezen, niets dan oefenen.
Quintilianus leeft voort als onvolprezen docent, zijn 'Opleiding tot redenaar' als het leerzaamste en nuttigste leerboek in de welsprekendheid. Het is te hopen dat de poldermodelbouwers, vergadertijgers en praatprogrammeurs zich zullen vergrijpen aan dit weelderige boek.