De pomp in Ameide

Regelmatig loop ik naar de pomp. De pomp midden in mijn dorp. Het is een lekker wandelingetje en als het niet regent, ga ik er even op een bankje zitten.

door Jet Peekel

Anders loop ik door. De pomp staat op de oude Dam, voor het stadhuis uit 1664, aan de overkant de slagerij van Simon Muilwijk, wiens grootvader daar al een slagerij had in de tijd dat mijn oudoom Frits hier voorbij kwam. Volgens zijn dagboek was Frits hier in Ameide op woensdag 11 januari 1945.

De Dam is een rechthoekig pleintje, met kinderkopjes bestraat en van schaduw voorzien door een paar enorme bomen. Het plein wordt behalve door het stadhuis, aan drie zijden begrensd door statige huizen, waarvan er enkele ooit zijn gebruikt als winkelpanden: slager, bakker, groenteman, kantoorboekhandel, kruidenier. Alleen die van Simon is nog steeds als slagerij in gebruik. Het grootste deel van de dag ligt het plein er verlaten bij, afgezien van des slagers clientèle, en ‘s zomers lopen er enkele verdwaalde toeristen die eigenlijk op zoek zijn naar het terras van ‘t Wapen, vanwege de koffie met appeltaart die hun in de folder beloofd was. Er is geen interesse in dit plein. Er is geen gedenksteen, geen museum, zelfs geen datum op de pomp die daar onopvallend, niet eens in het midden, staat.

Op hongertocht vanuit Dordrecht kwam Frits Louer hier voorbij. In zijn dagboek schrijft hij dat hij tot Nieuwpoort komt, de eerste dag.Gelukkig kan hij een stuk meerijden met een melkwagen. ‘Dat scheelde weer anderhalf uur strompelen’. Het had gevroren, gedooid en daarna was de weg weer opgevroren. Het is nu hobbelig en glad op de dijk. Onderweg klopt hij bij boerderijen aan, maar overal treft hij ‘koude kachels en koffiesurrogaat’. En soms zelfs dat niet, wordt hij weggejaagd van het erf. Die boeren waren het ook wel eens zat, die niet aflatende stroom sloebers uit de stad. In Nieuwpoort vindt hij onderdak in een centrale slaapplaats, ingericht in een houtfabriek. De grote kachel brandt de hele nacht, men krijgt warm eten, een deken en ‘s morgens voor het vertrek nog een kom koffie.

Om zeven uur gaat hij weer op pad. Na een paar uur lopen komt hij in Ameide aan, waar hij een brief moet afgeven bij de bakker. ‘Maar,’ schrijft hij, ‘de ontvangst is niet best, hoewel een bakker, krijgen we geen brood.’ Zes kilometer verderop gaat het beter. In herberg ‘De drie Snoeken’ in Lexmond wordt hij binnen gevraagd voor een kom bouillon en kan hij zijn meegebrachte ‘prakje’ opwarmen. Gesterkt stapt hij door via Zijderveld naar Culemborg, waar hij tegen half zes in de avond aankomt. In de laatste etappe kan er flink gegeten worden. Bij kennissen mag hij zo aanschuiven voor een maaltijd van rode kool met aardappelen, en pap. Hij denkt dat hier nog wel iets te krijgen is, al kost het een vermogen. ’10 ons brood’ kost 650 gulden, eieren 125 gulden. Geld heeft geen waarde meer, het is voornamelijk ruilhandel waardoor men overleeft.

Het valt allemaal nogal tegen. Hij logeert bij vrienden in Culemborg, maar ze bieden hem geen eten aan. De hele volgende dag zit hij te koukleumen bij de kachel, terwijl zijn vriend eropuitgaat om brood en eieren te pakken te krijgen. ‘s Avonds komt die onverrichterzake thuis. Misschien over een paar dagen, maar nu kan hij niets vinden. Frits krijgt vandaag ook niets te eten, dus hij moet zijn eigen voorraad aanspreken. Aardappelen, uien, bloemsaus en een boterham met stroop toe.

Chagrijnig gaat hij de volgende dag terug naar Dordrecht. Onderweg klaart zijn humeur op. De wegen zijn beter, hij schiet lekker op. In Ameide probeert hij het toch nog maar eens bij de bakker. Hij heeft tenslotte een brief meegenomen uit Rotterdam, dus is hij op zijn minst een kennis van een kennis en een bàkker moet toch wel wat hebben. Deze keer heeft hij inderdaad meer geluk. Hij krijgt een brood mee voor thuis en ook een voor de Rotterdamse familie van de bakker. Dat moet hij daar nog even gaan bezorgen. Op het pleintje bij de pomp eet hij al zijn eerste boterham. Hij kan niet wachten. Terwijl hij zijn droge boterhammetje zit te eten wordt hij aangesproken door een man. Iedereen kent iedereen in dit dorp, dus deze man weet dat Frits van buiten komt. Of hij mee wil naar Rotterdam, er gaat straks een boot. Dolblij stapt hij aan boord, het scheelt hem 40 kilometer lopen. Tot 5 september 1944 heeft er dagelijks een veerboot gevaren tussen Rotterdam en Schoonhoven, maar op die dag, Dolle Dinsdag, is de Lekboot 2 zwaar beschoten. Vier gewonden en een dode, Willem de Bie uit Ameide. De rederij besloot de vaart te sluiten, het was te gevaarlijk geworden. Dat betekent dus dat het hele stuk gelopen moet worden. Maar vrachtboten nemen nu soms ook passagiers mee. Frits heeft geluk. In Groot-Ammers moeten ze vee laden, maar dan kan het in één ruk naar Rotterdam. Aan boord deelt hij zijn brood met iemand die een paar appels heeft, en hij krijgt een stuk scheerzeep. Ze komen om acht uur ‘s avonds aan, wat betekent dat iedereen nog een nacht aan boord moet blijven, vanwege de spertijd. Om zes uur ‘s morgens kan hij eindelijk de lange benen strekken. Hij weet niet meer hoe hij hangen of zitten moet op die houten bank. Het brood brengt hij bij de familie van de bakker en gaat daarna zo snel mogelijk naar huis. Daar aangekomen kruipt hij nog even bij de vrouw, maar kan niet slapen en krijgt alweer honger ook.

Vier dagen weggeweest, een kleine honderd kilometer gelopen, opbrengst: een stuk scheerzeep. Daaraan moet ik denken als ik langs de pomp in mijn dorp loop.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden