Klassiek & zoPeter van der Lint
De ontroering in het trapportaal van Hector Berlioz
Ik was in de Alpen. De Franse om precies te zijn. Uitvalsbasis was Grenoble, een nogal sombere en saaie provinciestad aan de Isère. De wat verloederde uitstraling van de stad wordt meer dan goed gemaakt door haar spectaculaire ligging, in dat dramatische decor van hooggebergte. Het Massif de la Chartreuse aan de ene kant, dat van de Vercors en de Belledonne aan de twee andere zijden van een intimiderende driehoek.
Je hoort bij het zien van deze Apenjoekels meteen Richard Strauss’ beeldende compositie Eine Alpensinfonie, ook al had de maker bij het schrijven daarvan de Beierse Alpen voor ogen. Maar goed, dat Alpendecor lag er natuurlijk al ver voordat de mens er grenzen doorheen trok, en we nu dus spreken over Franse, Zwitserse, Duitse, Italiaanse en Oostenrijkse Alpen.
Symphonie fantastique
Ik ga het hier niet hebben over Strauss, want Grenoble en de streek eromheen hebben twee andere belangwekkende kunstenaars opgeleverd: Stendhal en Berlioz. Stendhal was een heuse Grenoblois, geboren en getogen, al haatte hij de stad. Hij trok al snel over de Alpen naar Italië, waar hij in de ban raakte van Rossini en een bruisend biografisch werk schreef: Vie de Rossini. Veel minder bekend dan zijn grote romans La Chartreuse de Parme en Le Rouge et le Noir, maar minstens zo goed geschreven. Dat laatste boek verscheen in 1830, hetzelfde jaar waarin Berlioz met zijn Symphonie fantastique de muziekwereld overrompelde.
Toen zat de componist al in Parijs, waar hij na het bijwonen van een opera van Gluck zijn studie geneeskunde eraan gaf. Zeer tegen de wens van zijn vader, arts in La Côte-Saint-André. Dat plaatsje ligt op een half uur rijden van Grenoble, en het geboortehuis van Berlioz is nu een museum. Eindelijk kon ik daar eens rondkijken en ik moet bekennen dat ik best ontroerd was toen ik over de trappen in dat huis liep.
Ik had dat ook bij de trappen in de huizen in Salzburg en Pesaro waar Mozart en Rossini op hadden gelopen. Aan trapportalen is in die oude huizen meestal niets veranderd. Waar je in sommige heringerichte kamers de juiste authenticiteit mist, voelen de oorspronkelijke bewoners op die uitgesleten traptredes juist heel dichtbij.
Iets unieks
Net als Stendhal had Berlioz trouwens niet veel op met zijn geboorteplaats. Te benauwend. Al zou hij nu wel verguld zijn als hij zag met hoeveel toewijding en liefde zijn naam en werk daar levend worden gehouden. Dat is in Frankrijk, waar Berlioz niet echt geliefd is, al heel wat. Op de terugweg van La Côte-Saint-André naar Grenoble klonk Berlioz’ Harold en Italie in de auto. De opdoemende Alpenmassieven glinsterden in de late middagzon. Mijmeringen over Berlioz, beeld en muziek smolten samen tot iets unieks. Zo had ik Hectors Harold niet eerder ervaren.
Het thuis van Viotti
Op de laatste dag tussen de bergen kreeg ik de griep. Die bleef lang en hardnekkig hangen. En zo kwam het dat ik bij terugkomst in Amsterdam veel moest laten schieten. De twee uitvoeringen van Brahms’ Eerste pianoconcert bijvoorbeeld door Paul Lewis en Igor Levit. Die laatste speelde trouwens voor een bedroevend lege Grote Zaal van het Concertgebouw. Simon Rattle en zijn London Symphony Orchestra kregen de zaal ook al niet vol.
Bij het inauguratieconcert van Lorenzo Viotti als chef-dirigent van het Nederlands Philharmonisch Orkest was de sfeer naar verluidt anders. Veel jonge mensen in de zaal, onbekommerd tussen de delen klappend, heerlijk onwetend van concertetiquette. De gelikte Viotti-marketingcampagne lijkt voorlopig dus prima te werken. Hopelijk slijten de treden van de Concertgebouwtrap onder Viotti’s voetstappen, en wordt het echt zijn huis.
Peter van der Lint schrijft iedere week met aanstekelijk enthousiasme over de wereld van de klassieke muziek. Lees zijn columns hier terug.