De onbekende Cobra-schilder

Het werk van de Cobra-schilder Anton Rooskens komt na jaren van anonimiteit eindelijk weer in een museum te hangen.

door Cees Straus

Een briljant oeuvre, dat toch de laatste dertig jaar nauwelijks meer te zien is geweest. Het is een lot dat maar weinig schilders van de roemruchte Cobra-beweging ten deel is gevallen. Karel Appel en Corneille, Constant en Eugène Brands, Theo Wolvecamp en Jan Nieuwenhuijs zijn veelvuldig geëerd. De enige ontbrekende Cobra-kunstenaar in dit rijtje, is Anton Rooskens (1906-1976) . En dat terwijl hij samen met Appel en Corneille de stijl van het abstracte-expressionisme schilderen het langst trouw bleef. Constant haakte immers al snel af toen hij het met New Babylon (een utopische architectonisch gestructureerde uiting) over een andere boeg gooide. Wolvecamp en Brands sloegen een weg in met een lyrisch karakter. Rooskens daarentegen bleef trouw aan zijn 'zwarte' bronnen en reisde naar de meest exotische streken, tot ver in de jaren zestig, om daar inspiratie voor zijn onderwerp op te doen.

Nog één keer leidde dat tot een alomvattend overzicht, een rondreizende tentoonstelling die in 1976 in Venlo en vervolgens in Denemarken, Duitsland en België was te zien. Nadien werd het rond Rooskens muisstil. Geen retrospectieve, geen tv-documentaire. Musea (Amsterdam, Schiedam, Amstelveen) die daar gezien hun beleid voor in aanmerking kwamen, haakten af, waarna het er op leek dat ook de nagelaten ateliercollectie op slot ging.

En dan nu een heroriëntatie op het inmiddels al meer dan dertig jaar oude werk met een retrospectieve in het Cobra Museum in Amstelveen. Het werk moet het in Amstelveen stellen zonder catalogus. Er is zelfs geen reprint van de enige monografie die de kunstcriticus Ed Wingen ooit aan de schilder wijdde. En dat terwijl Rooskens’ schilderkunst springlevend lijkt te zijn en net zo vitaal overkomt als dat van Karel Appel in zijn beste periodes. Het Cobra Museum lijkt op de teruggewonnen reputatie van Rooskens te willen anticiperen door zijn werk weer te verzamelen.

Eindelijk dan deze rehabilitatie van Rooskens, die zelf nooit het spektakel zocht zoals sommige andere Cobraschilders. En toch zijn in het werk van Rooskens de meest pure grondslagen van de Cobra-groep aan te treffen. Je zou hem dan ook gemakkelijk de rol van founding father van de Nederlandse tak van Cobra kunnen toeschrijven, ware het niet dat Constant aanvankelijk als enige Nederlander in nauwe relatie stond met de Deen Asger Jorn, die als grondlegger van de Cobragroep wordt beschouwd.

Maar Rooskens voldeed ook aan het gegeven dat de Cobra-schilders hun inspiratiebron zochten buiten de intellectuele westerse kunst. Keek Appel graag naar kindertekeningen om daar een basale uitdrukkingskracht aan te ontlenen, Rooskens was vooral bezig met niet-westerse kunst. Die werd nog wel eens met ’primitief’ verward, als zouden zich in Nieuw-Guinea, Afrika of het Verre Oosten uitsluitend van niets wetende ambachtslieden met kunst bezig zijn. Al aan het begin van de twintigste eeuw legde Picasso de grondslagen van een levenslange bewondering voor deze kunst. Het leidde in zijn geval tot het indrukwekkende schilderij ’Les Demoiselles d’ Avignon’. Rooskens heeft dit schilderij halverwege de jaren veertig als zijn persoonlijke icoon beschouwd en het uitgebreid geciteerd. Indirect zorgde het schilderij ervoor dat hij naar Midden-Afrika vertrok. Deze reis werd, wat het exotische karakter betrof, nog eens dunnetjes overgedaan toen hij Groenland met zijn eskimo’s bezocht.

Wat deze inspiratiebronnen betreft waren binnen de Cobra-groep de invloeden mooi afgebakend. Jorn ontleende zijn motieven aan de Scandinavische mythologie, zijn landgenoot Carl Henning-Pedersen (nog steeds actief) koos het Verre Oosten voor zijn sprookjesachtige vertellingen, in Nederland had Appel zich de kindertekening eigen gemaakt terwijl Brands en Rooskens de ’negerkunst’ omarmden. Rooskens zelf omschreef zijn schilderijen als ’jungle kunst’, vooral toen hij Afrikaanse sculpturen begon aan te kopen. Anderzijds was de Cobra-kunst, zeker die tot halverwege de jaren vijftig, sterk georiënteerd op de abstract-surrealistische kunst van met name de Spaanse schilder Joan Miró.

Belangstelling voor ’primitieve’ kunst stond destijds slecht aangeschreven. En schilders die zich door dit ’wilde’ gedrag lieten leiden, waren niet populair. De waardering voor Cobra bij kunstkenners en publiek kwam eigenlijk pas na de jaren vijftig, toen de beweging zelf over het hoogtepunt heen was. Rooskens, die in de jaren zeventig overleed, stak er weinig energie in om zich zijn deel van de roem toe te eigenen. Hij bleef tot aan zijn dood een echt schildersbeest die onvermoeid de jungle doorvorste.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden