De kunstenaar als journalist
De grenzen tussen kunst en journalistiek vervagen, blijkt op de Biënnale van Venetië. Steeds vaker gebruiken kunstenaars een journalistieke uitingsvorm om hun visie op de grote thema’s als dood, oorlog, liefde en eenzaamheid te vertolken.
Dood, oorlogsgeweld, liefdesverdriet, eenzaamheid, de mens als een vreemdeling op aarde: het zijn grote thema’s met een ingebouwde eeuwigheidswaarde die de kunst van dit moment opnieuw lijken te domineren. Het zijn ook dezelfde onderwerpen die op de zojuist geopend 52ste Biënnale van Venetië sterk in de belangstelling van de deelnemende kunstenaars staan. De hedendaagse kunstenaar voegt zich graag in het rijtje van onsterfelijke collega’s die deze thema’s in het verleden een hoogst waardevol aanzien verschaften: Rembrandt met zijn visie op de ouder worden mens, Van Gogh die de sociale misstanden in zijn tijd naar het individu overzette, Goya natuurlijk die alle verschrikkingen van de gewapende strijd een bijna journalistieke vertaling gaf.
In Venetië lopen journalistiek en kunst gelijk op: steeds meer hanteren kunstenaars een journalistieke uitingsvorm om hun visie op bovengenoemde thema’s te verbeelden. Daarbij zijn fotografie en film (video en dvd incluis) de meest voor de hand liggende media, maar ook de totaalinstallatie en traditionelere middelen als de schilder- en tekenkunst worden rijkelijk toegepast.
Hoewel de tendens dat journalistiek (en dan met name fotojournalistiek) en beeldende kunst steeds meer samenvallen al een poosje zichtbaar is, blijkt ze op een manifestatie als de Biënnale van Venetië, waarvoor enkele duizenden werken werden geselecteerd, hoogst actueel.
Hoezeer het onderscheid tussen de verschillende media aan het vervagen is, blijkt in het Nederlandse paviljoen. Daar heeft Aernout Mik een driedelige totaalpresentatie ingericht. Mik heeft zich beziggehouden met de rol die ons land speelt bij de opvang van asielzoekers – een nog steeds actueel gegeven sinds voormalig minister Verdonk haar beleid op scherp zette. Mik verbouwde het paviljoen tot een opvangcentrum compleet met logeeraccommodatie en cellen. Daarnaast draaien op breedbeeldschermen films waarin het uitzetbeleid op de korrel wordt genomen. Het dringt pas na verloop van tijd tot de bezoeker door dat hij een virtuele werkelijkheid bekijkt. Net als Jeff Wall met ogenschijnlijk objectieve foto’s, manipuleert Mik hier met een geraffineerd gestileerde werkelijkheid. Het verschil tussen journalistiek en kunst zit ’m dus in de wijze waarop en in welke mate er gestileerd wordt.
In Venetië komt een goede doorsnee van de kunstwereld aan het daglicht – met het accent op wereld, want elk zich respecterend land neemt aan de tweejaarlijkse gebeurtenis deel. Deelname geschiedt altijd op uitnodiging en dat betekent dat voorkeuren, smaken en trends en hypes tevoren nauwkeurig kunnen worden bepaald. Gevestigde reputaties staan ten toon gesteld in de nationale paviljoens en jonge ideeën worden in een bijzondere sectie ondergebracht die is samengesteld door een van buiten aangetrokken curator. Dit jaar werd de Amerikaanse kunstcriticus en tentoonstellingsorganisator Robert Storr uitgenodigd. Eerder was hij onder andere verbonden aan het MoMa in New York. Voor het eerst een niet-Italiaan, maar wel behept met een bijna Europese opvatting om niet met grote zekerheid voor het nieuwste van het nieuwste te kiezen. In tegendeel, Storr is zich er van bewust dat de (westerse) kunsttraditie vanuit een ononderbroken lijn alles met het verleden van doen heeft.
In het Italiaanse paviljoen in de Giardini, waar allang niet meer uitsluitend Italianen zijn vertegenwoordigd, maakt hij korte metten met de al weer veel gehoorde opvatting dat de schilderkunst geen zeggingskracht meer heeft. Storr toont in dit labyrintische paviljoen een pantheon van oude rotten als Gerhard Richter, Ellsworth Kelly, Nancy Spero, Robert Ryman, Steve McQueen, de overleden Martin Kippenberger en Lawrence Weiner. Van zulke gevestigde namen hoeft de bezoeker weinig nieuwe ontwikkelingen te verwachten. Met name Ryman, Richter en Kelly zijn de laatste twintig jaar niet meer geëvolueerd in hun stijl van werken. Ze onderzoeken nog steeds de vorm en de verfmaterie, waar op zich niets mis mee is.
In sommige landenpaviljoens (Herbert Brandl bij Oostenrijk, Troels Wörsel bij Denemarken en Emilio Vedova bij Italië) hangen zeer overtuigende bewijzen van het feit dat de schilderkunst daar ter plekke springlevend is. Bij Ryman en de zijnen is het steeds meer ’kunst om de kunst’, en dat is wat al te vrijblijvend in een tijdperk dat ook van de kunstenaar enige maatschappelijke betrokkenheid verwacht mag worden. Maar een eerbetoon aan de kunst van de jaren zeventig en tachtig is nooit weg, moet Storr hebben gedacht en bovendien laat hij in de Arsenale wél zien waar het om gaat.
Het verschil in sfeer daar in de voormalige touwslagerij, de eindeloze gangen naar de voormalige wapendepots en de beklemmende scheepswerven waar de videomonitoren tussen olietanks moeten draaien, had niet groter kunnen zijn. Wacht er in de meeste landenpaviljoens behalve een gevestigde naam ook een gewijde sfeer, in een nerveuze en hier en daar zelfs ruïneuze omgeving als een wapen- en scheepsopslag komt elke vorm van kunst hoogst dynamisch over. Het is een toegevoegde waarde die onmiddellijk verdwijnt als dezelfde kunst in een galerie, een museum of op een kunstbeurs wordt gepresenteerd.
Het onoverzichtelijk grote aanbod op de Biënnale leidt er wel toe dat de bezoeker zich weinig tijd gunt om elk werk – en video, fotografie en film vraagt nu eenmaal veel tijd om te volgen – voldoende te bekijken. Dat leidt er toe dat kunst hier als een snelle snack wordt geserveerd. De kijkhonger wordt in overvloed gesmoord, maar het is net als met een hamburger bij de Burger King: na een half uur ben je vergeten hoe het ook alweer smaakte en de trek is nog steeds niet gestild. Bij de inrichting is er wel gekeken naar hoe het best naar bewegende beelden kan worden gekeken. Zo staat er hier en daar een donker kabinet waar maximaal tien bezoekers tegen elkaar leunen. Maar voor de vereiste rust die tot diepere gedachten kan leiden, is hier geen plaats. Ook dat verhoogt het effect dat de deels vanuit een maatschappelijke betrokkenheid gemaakte kunst zo gemakkelijk met journalistiek wordt verward. De manier waarop de beelden van de effecten van strijd in Beiroet, in Afrika of waar dan ook worden geconsumeerd, is niet anders dan de wijze waarop je naar het journaal kijkt: binnen vijftien seconden wacht een nieuw onderwerp. Zo ontstaat een bijzonder soort vluchtige kunst, bijna als een wegwerpartikel dat ondanks de eeuwigheidswaarde van het thema geen lange overlevingskans heeft.
De 52ste Internationale Kunst tentoonstelling – beter bekend als de Biënnale van Venetië – loopt tot en met 21 november in het Arsenale en de Giardini di Biennale in Venetië, dagelijks geopend van 10 tot 18 uur. Giardini is op maandag, Arsenale op dinsdag gesloten. De landenpaviljoens voeren eigen openingstijden. Meer informatie: www.labiennale.org.