interview
De grens tussen feit en fictie in historische romans
In historische romans lezen we hoe mensen vroeger leefden. Toch? Debutant-auteur Jean-Marc van Tol en routinier Jan van Aken vertellen over hun omgang met fictie en feiten.
Op het boekenbal in maart stond Jean-Marc van Tol (51) opeens naast de door hem bewonderde Jan van Aken (57), de historische boekenschrijver, die al zoveel bestsellers schreef. “Ik zei: ik ben een fan van je. Hij antwoordde tot mijn verrassing: ik ook van jou.”
Heel even dacht Van Tol dat Van Aken ‘Musch’ al gelezen had, zijn recente historische romandebuut over de zeventiende eeuw, de tijd van Johan de Witt. Als debutant in dit genre zou hij dat een groot compliment vinden van de ervaren Van Aken. Maar toen hij wegliep bedacht hij dat hij het over Fokke & Sukke moest gaan, de populaire strip die hij elke dag in NRC tekent. Want zijn ‘Musch’ lag pas in mei in de boekwinkels.
Omgekeerd herinnert Jan van Aken zich het voorval op het boekenbal niet meteen. “Ik heb Jean-Marc nooit ontmoet.” Op het boekenbal? “Ja, dan misschien toch, sorry, ik herinner me die avond wat vaag.” Het is een bekend fenomeen in de geschiedschrijving: één gebeurtenis wordt door verschillende aanwezigen anders naverteld.
Ze kennen elkaar dus nauwelijks, al liggen ‘De Ommegang’, het meest recente boek van Van Aken, dat speelt in de vijftiende eeuw, en ‘Musch’ van Van Tol in de boekwinkels soms letterlijk naast elkaar op de tafel met bestverkopende titels. Maar hun motivatie en omgang met fictie en feiten uit het verleden verschillen nogal, zo blijkt uit twee onafhankelijke gesprekken met ieder van deze auteurs.
Fantasie
Het was oorspronkelijk helemaal niet mijn bedoeling om historische romans te gaan schrijven, vertelt Van Aken, nadat hij de ruim een eeuw oude inrichting van de koffiebar van Hotel Americain aan het hoofdstedelijke Leidseplein heeft bewonderd en aan een tafel plaatsneemt. “Ik heb ook niet geschiedenis gestudeerd, hoor, of kunstgeschiedenis. Maar ik ben wel heel erg geïnteresseerd in de Oudheid, in de Middeleeuwen, in de 17de, in de 19de eeuw, ja, eigenlijk wel in alle tijden. Het leukste vind ik het als er een bepaalde tijd is of een gebeurtenis, waar niet veel over bekend is. Dan kan ik daar mijn fantasie op loslaten.”
Zijn boeken draaien om die fantasie, de fictie, maar zijn feiten laat hij tegelijk zoveel mogelijk kloppen. “Al schrijvend onderzoek ik de feiten: ik lees de bronnen, ik bezoek de meeste plekken die in mijn boek voorkomen. Telkens als het verhaal verder gaat, begin ik een nieuw onderzoek, ik vind dat gewoon interessant om te doen.”
Een voorbeeld. Zijn debuut ‘Het oog van de basilisk’, verschenen in 2000, gaat over de ontmoeting tussen paus Leo I en Attila de Hun, ruim 450 na Christus. Atilla heeft een jaar eerder de grootste veldslag tegen het Romeinse Rijk verloren. Toch trekt hij weer ten strijde en rukt op om Rome te plunderen. De paus komt hem tegemoet, ze praten een paar uur in een tent en vervolgens pakt de Hun zijn spullen op, gaat terug naar Hongarije en komt nooit meer terug. “Tot zover feitelijk juist”, zegt Van Aken. “Mijn vraag is: wat werd er in die tent besproken? Dat weet dus niemand. Kijk, dat vind ik nou leuk. Ik heb er een grappig boekje over geschreven.”
Daarin blijken de paus en de Hun elkaar uit hun jeugd in Rome te kennen, waar ze beiden drinkfeesten bijwoonden in hetzelfde bordeel. “Ik vind het mooi om te laten zien dat Atilla geen barbaar was, maar als gijzelaar in de geciviliseerde wereld opgroeide, dat klopt feitelijk ook. Maar dat ze elkaar kenden uit het bordeel, dat bedenk ik er bij. En zoals het in die tent later gegaan is, zal het ook niet gegaan zijn, dat maakt mij dan verder niet uit.”
Intriges
Heel anders redeneert Jean-Marc van Tol. Hij kiest als plek voor een gesprek over zijn onlangs verschenen historische roman Musch het terras van het Amsterdam Museum. “Het verleden is nog om ons heen, dat is zo gaaf hier, in dit museum vind je veel over de zeventiende eeuw.”
Musch draait om het beleg van Amsterdam in 1650, als prins Willem II probeert de stad te overtuigen geld te geven voor het leger. De Staten van Holland hebben geen zin meer om het leger te blijven financieren: de Tachtigjarige Oorlog is al ten einde sinds 1648, na de Vrede van Munster. Het is het eerste deel van een trilogie over de tijd van Johan de Witt. Cornelis Musch was in die tijd de griffier van de Staten-Generaal, een spin in het web van allerlei intriges.
Van Tol studeerde historische letterkunde, maar ontwikkelde zich na die studie als een bekende striptekenaar. De geschiedenis behield wel zijn interesse; circa vijf jaar geleden sloot hij zich aan bij een groep wetenschappers die op het Huygens Instituut bezig is met het ontsluiten van de tienduizenden bewaarde brieven van Johan de Witt. Dat mondde uit in ‘Musch’, waar de familie De Witt sprekend wordt opgevoerd, fictie dus, maar tegelijk ook echte bronnen in staan afgedrukt. Het is het eerste deel van een trilogie over de zeventiende eeuw. “Mijn doel is om zo dicht mogelijk bij de feiten te blijven, al voer ik ook sprekende personages op. Waar bronnen ontbreken ga ik op alle mogelijke manieren na hoe het gebeurd had kunnen zijn. Ik vul de gaten met verzonnen verhalen, zeker, maar ze zijn dus niet heel érg verzonnen.”
Ook dat vraagt om een voorbeeld. Veel informatie over het beleg van Amsterdam verschaffen de dagboeken van graaf Willem Frederik uit Friesland, een achterneef van Willem II. Hij is de aanvoerder van de troepen die Amsterdam in 1650 aanvallen. Van Tol: “Hij vertelt in zijn dagboeken ongelooflijk openhartig over met wie hij seks gehad heeft en hoe zijn stoelgang die dag was. Of dat hij weer gezondigd heeft met de hand, tot aan het gênante toe allemaal. Maar over het jaar 1650: niets, dat is er blijkbaar uitgehaald.”
Van Tol reconstrueerde juist dát jaar in Musch. Een hele puzzel: “Er zijn wel andere bronnen uit de tijd. En ik greep bijvoorbeeld terug op diezelfde dagboeken maar dan een jaar eerder. Als Willem Frederik met prins Willem II gaat jagen, dan zoek ik op hoe die jacht het jaar ervoor verliep. Dus als ik dan schrijf: de prins wil reigers hebben, dan kan dat heel goed kloppen. Want dat wilde hij het jaar ervoor ook.”
Tegengestelde verhalen
Waar Van Aken historische feiten gebruikt om zijn eigen fantasie op los te laten, wil Van Tol dat juist niet. Zijn meelezers, onder wie verschillende historici met veel kennis over de zeventiende eeuw, vonden dat best jammer, vertelt hij. “Luc Panhuysen die een biografie schreef over Johan de Witt zei: ‘Jean-Marc, laat Johan nou eens een duel voeren of verliefd worden op het nichtje van zijn patroon.’ Daar zijn namelijk geruchten over geweest, dat hij haar zelfs zwanger heeft gemaakt. Maar dat heb ik bekeken en het kan gewoon niet kloppen. Dan ga ik dat niet een beetje lopen verzinnen. Ja, daardoor wordt Johan de Witt misschien een beetje een bordkartonnen personage, maar zo wás hij.”
Historische feiten zijn relatief, zet Van Aken daar tegenover. Er zijn vaak verschillende weergaven van eenzelfde gebeurtenis. In ‘De ommegang’ bijvoorbeeld laat hij de verbranding van een man door zowel een herbergier beschrijven als door Poggio Bracciolini, een bekende Italiaanse humanist uit de vijftiende eeuw. “Twee compleet tegengestelde verhalen van ooggetuigen. Bij de een liep het slachtoffer op de brandstapel te schreeuwen en te brullen, bij de ander stond hij stoïcijns stil en keek rustig in de vlammen. Wat zijn hier de feiten? Ik laat dus allebei die verhalen aan mijn fictieve hoofdpersonage vertellen. Dat vind ik leuk, zo speel je met bronnen.”
En als de feiten niet passen in het verhaal, mag je ze best wat verbuigen, stelt hij. “Ik lees ook veel over neurologie, psychologie en filosofie. Je vindt dat in mijn boeken terug. Zo komen ook legendes geregeld in mijn verhalen voor. Daar hou ik van. In een wereld die nog niet onttoverd is, is zoveel meer mogelijk dan in onze moderne rationele wetenschappelijk wereld. Ik ben zelf op de Antillen opgegroeid, en als ik de Zuid-Amerikaanse schrijver Gabriel García Márquez lees vind ik dat helemaal niet zo magisch-realistisch. Ik zie daar een werkelijkheid beschreven, die er óók is. In sommige landen is de aanwezigheid van geesten volkomen normaal. Wij in het Westen onderdrukken anomalieën met onze geest voortdurend..”
Een mooi verhaal vertellen, dát is zijn doel. Aan een auteur als Dan Brown heeft hij een hekel. “Zijn boeken lijken soms wel een soort reisgids van Florence met culturele achtergronden erbij. Dat probeer ik te vermijden, door de historische werkelijkheid echt te vervlechten in mijn verhalen.”
Van Tol ontkomt er, omgekeerd, ook niet aan gebeurtenissen te verzinnen. Er zitten nu eenmaal gaten in zijn bronnen en zijn boek is ook als fictie geschreven. Hij stelt bijvoorbeeld dat achterneef graaf Willem Frederik de dood van prins Willem II op zijn geweten heeft, een verhaal dat in de geschiedenisboeken niet is opgenomen. “Nou ja, ik zeg het niet keihard”, nuanceert hij. Hij laat inderdaad Willem II, die aan de beterende hand lijkt van een ziekte, een glas limonade drinken, waarop deze Oranje voorvader toch opeens komt te overlijden.
“Dat glas limonade heb ik niet verzonnen, dat staat ook weer in een bron beschreven.” Toch suggereert Van Tol in zijn boek dat er gif in zat. “Ja, dat klopt. Het probleem is natuurlijk dat de moord op een prins niet iets is wat iemand durft op te schrijven in zijn dagboek of in een andere bron. Ik kan het dus niet aantonen. Maar die Willem Frederik blijkt later wel op de macht van zijn achterneef uit te zijn, als hij de provincies Drenthe en Groningen inpikt. Het zou dus echt zo kunnen zijn gebeurd.”
Wijzend vingertje
Hoe voorkom je nu als historische-romanschrijver dat je naar het verleden kijkt vanuit het heden? Je zou het gekonkel tussen al die edelen en stadhouders en stadsnotabelen uit de zeventiende eeuw direct kunnen vergelijken met de hedendaagse politiek. Van Tol: “Dat probeer ik niet te doen. Voor de NRC ben ik elke dag met de actualiteit bezig door Fokke & Sukke. Ik wil mij daarom juist in de 17de eeuw verliezen, de actualiteit ontvluchten. Uit reacties van lezers merk ik dat ze dat ook leuk vinden. Jeetje, ik wist niet dat dat zo ging, hoor ik dan. Ik wil geen wijze lessen geven over het verleden en hoe dat nog doordreunt in het heden ofzo, met een wijzend vingertje - nee, bah, helemaal niet.”
Van Aken is dat met hem eens. Het ergert hem dat zijn fictieve hoofdpersonage uit ‘De Ommegang’ in kritieken vrouwonvriendelijk genoemd wordt. “Ik vertel dit verhaal in de ik-persoon. Het is de wereld door de ogen van deze Isidoor, die gaandeweg een nogal nare man blijkt te worden en niet geheel betrouwbaar. Zo keek hij naar vrouwen en voor die tijd was dat niet heel ongewoon, daar kan ik toch ook niks aan doen?”
De historische fictie van beide heren is zonder bronvermelding, voor de lezer blijft het gissen naar wat er nu feitelijk juist is en wat verzonnen. Maar als lezers met goede argumenten komen dat zijn verhaal over de tijd van Johan de Witt ergens niet klopt, past Van Tol de tekst aan in een volgende druk, vertelt hij. “Er zijn geen grote dingen geweest, maar ik heb wel wat foutjes veranderd, zeker. Ik wil nu eenmaal zo dicht mogelijk blijven bij wat er echt gebeurd is.”
Van Aken past latere drukken niet aan, ook niet als een lezer op een fout wijst. “Tja, het is dan uit mijn handen en onderdeel geworden van het boek. Pech gehad, denk ik dan. Ik hoef toch niks te bewijzen? Ik schrijf tenslotte een roman.”
Lees ook:
Een middeleeuws avontuur over een geheugenkunstenaar
Van Aken blinkt uit met een middeleeuws avontuur over Isidoor: geleerde, arts en architect van het geheugen.
Hoe de Estse schrijver Jaan Kross de Sovjetcensor te slim af was
In hemelsnaam, waarom zou je historische romans schrijven als je eigenlijk dichter bent? Het antwoord is eenvoudig: om de censuur te slim af te zijn.