De Gouden Eeuw was de opmaat voor elegant tijdperk, laat Dordts Museum zien.

door Cees Straus

De ware liefhebber van de Gouden Eeuw haalt zijn neus op voor de schilderkunst van het laatste kwart van de 17de eeuw. Ten onrechte, vinden een paar musea in den lande die naar een herziening van het beeld van de kunst in de 18de eeuw streven. Zij beschouwen de afsluiting van de Gouden Eeuw als een terechte ’kroon op het werk’.

Onder hen bevinden zich zowel het Groninger Museum (’de zilveren eeuw’) als het Rijksmuseum Twenthe in Enschede, dat onlangs bekend maakte dat het zich in de kunst van deze eeuw gaat specialiseren. Het Dordrechts Museum voegt zich bij dit initiatief door samen met twee Duitse musea een breed overzicht van de Hollandse kunst uit de periode 1670-1750 te brengen.

Het beginjaar van deze periode is niet bij toeval gekozen: het is immers het eerste jaar na de dood van Rembrandt, in die tijd maar ook nu nog steeds beschouwd als de grootste Hollandse schilder van de Gouden Eeuw. Voor de ware liefhebber van de beroemde Hollandse schilderkunst houdt de Gouden Eeuw in 1670 op. Wat vervolgens wordt geschilderd, zou het in kwaliteit op geen stukken na halen, zeker in vergelijk met wat de roemruchte meesters als Rembrandt, Frans Hals, Vermeer en Ruisdael presteerden.

De Nederlanden kwamen vanuit een sociaal-economisch perspectief bezien in een tijdperk van neergang terecht. De burgerlijke samenleving die vanaf het begin van de 17de eeuw als aanjager van een florerend kunstenaarsbestaan had gefungeerd, verzeilde door externe factoren (economische stagnatie, politieke onrust) in een welhaast apathische houding. In zo’n geval wordt de blik altijd gericht op het buitenland, waar de antwoorden op lastige vragen omtrent inspiratie en identiteit kennelijk altijd voor handen zijn. De hele eeuw door hadden de kunstenaars hun kracht gevonden in het bestuderen van alles dat de Hollandse cultuur zijn eigen identiteit had gegeven. Holland had door de op de Spanjaard heroverde vrijheid al snel zijn eigen cultuur kunnen ontwikkelen, een fenomeen dat weinig landen ons zouden kunnen nazeggen (de zelfstandig geworden Verenigde Staten bijvoorbeeld deden er 150 jaar over). Maar toen een hele generatie van inventieve kunstenaars rond 1670 was uitgestorven, was het plotseling ook met toonaangevende namen gedaan.

Is het inderdaad zo zwart-wit gegaan? In het Dordrechts Museum worden vier schilderkunstige onderwerpen genoemd die een algehele heroriëntatie ondergingen. Zo werden de portretten voortaan met grote elegantie gemaakt, werden er werkelijk perfecte bloemstukken gereproduceerd, zagen de landschappen er steeds idyllischer en arcadischer uit en mochten de Bijbel, de vaderlandse geschiedenis en die van de Antieken weer geheel in een roze schijn worden gezet. Bij elk onderwerp hoort een schilder die als het ware een brug met de Gouden Eeuw slaat.

Nicolaes Berchem, van wie momenteel in het Frans Halsmuseum in Haarlem een prachtige retrospectieve is te zien, wortelt deels nog in de traditionele Hollandse landschapsschilderkunst. Met zijn Italiaanse aanpak is hij toch al hard bezig zich los te maken van de sappige weiden met roodbont vee en horizonnen die alleen met echt Hollandse molens zijn volgezet.

Diezelfde niet-Hollandse aanpak is terug te vinden in de portretkunst. Niet langer is het de gezeten burgerij die zich wat stijfjes zittend in een formele pose laat afbeelden. Iedereen waant zich nu een adellijk persoon die met Franse zwier de hele wereld aan kan. Soberheid was geen aangeboren deugd meer, maar bleek voor menigeen aangeleerd te zijn. En dus mocht je door middel van een portret laten zien dat je in staat was om je op eigen kracht te verheffen, zonder door een eventueel huwelijk naar een betere maatschappelijke klasse te ’promoveren’.

Deze Frans georiënteerde portrettisten die voortaan veel gezocht zouden worden, heten Cornelis Troost, Godfried Schalcken en Caspar Netscher (die als enige in de 17de eeuw werd geboren en er ook in stierf). Alle drie zijn ze schilders die zich afzetten tegen de bij hun geboorte geldende opvattingen dat een model realistisch en zeker niet geïdealiseerd moet worden weergegeven.

De opvatting dat een schilderij verfijning en elegantie en in ieder geval welvaart en rijkdom moet uitstralen is ook bij de twee andere onderwerpen terug te vinden. Het bloemstilleven, terrein voor de ’kleine’ meester die op een specifiek terrein tot grote hoogte wist te reiken, werd uit de sfeer van het realisme gehaald en stond voortaan in een onwerkelijk daglicht. Jan van Huysum, vorige zomer mooi gepresenteerd in Het Prinsenhof in Delft, draaide de tot dan toe altijd donkere achtergrond om in een daglichtpresentatie van bloemen die uit alle vier de seizoenen komen. In kwaliteit wordt Van Huysum geëvenaard door schilders als Adriaen Coorte (die met een simpel bosje asperges diepe contemplatie oproept), Jan Davidsz. de Heem en Rachel Ruysch en in mindere mate ook door Jacob van Walscapelle. Maar van een generatie van specialisten die zich net als Van Huysum weet te vernieuwen is weinig sprake.

Daarentegen wordt het streven naar vernieuwing wel zichtbaar bij die schilders die zich uitputtend bezighouden met de mythologie en (bijbelse) geschiedenis. Dit thema komt juist na de Gouden Eeuw tot grote bloei. Gerard de Lairesse wordt de onbetwiste voorman, een meester die zijn figuren uit glimmend roze marsepein boetseert. De Lairesse is in alles de tegenpool van de grote mythologische en historieschilders van de Gouden Eeuw. Hij werkt glad en glimmend, laat geen enkele penseel- of kwaststreek zien (vergelijk hem eens met Frans Hals en ervaar eens te meer de vernieuwende kwaliteit van deze Haarlemse schilder), is anti-volks (bij hem geen ’laag’ vermaak in kroeg of bordeel) en kiest eerder voor decoratieve oplossingen dan dat het hem om een wezenlijke inhoud gaat. De Lairesse is, in weerwil van het feit dat zijn opvattingen in zijn tijd beslist nieuw zijn, het levendige bewijs dat de typische kunst van de Nederlanden al enkele decennia voor de aanvang van de 18de eeuw op zijn retour was.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden