Review
DE ENGEL, DE DUIVEL EN DE COKE
Er gaat een vreemde, schizofrene indruk uit van het werk van Georg Trakl. Enerzijds is hij de dichter van een klein, onwaarschijnlijk zuiver ogend oeuvre, gedichten die in een ijle boog het ene verbluffende beeld op het andere stapelen; een donkere en tegelijk arcadische droom, waarin het landschap en de kleuren een grote melancholie laten vermoeden.
Aan de andere kant is het leven van deze tragische, jonggestorven dichter al talloze keren naverteld: opgegroeid op het einde van de vorige eeuw, in het benepen en tegelijk van Habsburgse cultuur doordrenkte Oostenrijkse Salzburg. Te midden van een schoonheid die iets onheilspellends had, is hij al snel een outcast geworden, een wilde jongen die zich kapotzoop en daarbovenop cocaïne gebruikte - een drug waarvan hij in de eerste dagen van de Eerste Wereldoorlog, geschokt door het leed van de oorverdovend klagende zwaargewonden die hij achter het front moest verzorgen, een overdosis nam, en waaraan hij in grote agonie stierf.
Er zijn dan ook twee soorten lezers van Trakl. De eersten, tegenwoordig meestal ouderwets genoemd, zijn geboeid door analyses van de 'chiffres', dat wil zeggen de door Trakl met grote nauwgezetheid geplaatste en systematisch herhaalde kernwoorden als paars, avond, herfst, dood, bloed, goud.
Deze lezers kennen aan zijn prachtige, onpeilbare gedichten een sterk transcendente en zelfs religieuze waarde toe. Ze lezen deze symbolen als even zovele tekens in een wereld van existentieel leed, een universeel verbeeld leed van de 'geworpen' mens in een wereld die apocalyptische trekken vertoont.
Om de lemen hutten slingeren zich purperen wijnranken, Klinkende bundels vergeeld koren, Het zoemen van de bijen, de vlucht van de kraanvogel. In de avond ontmoeten herrezenen elkaar op de rotspaden.
De tweede soort lezers is jonger en wordt tegenwoordig modieus genoemd. Ze lezen in Trakl een soort voorloper, een poète maudit, de man die de gedichten van Rimbaud in zich had opgenomen en die zichzelf kapotleefde in de stijl van Jim Morrison en Kurt Cobain. Iemand die in en door de drugs en de paranoia een verhevigd beeld vond van onaangepastheid, marginaliteit, en die 'rock' leefde. Iemand die schoonheid en doem verenigt zoals Nick Cave.
In het zwarte water spiegelen melaatsen zich, Of ze openen hun met drek bevlekte kleren, Wenend, voor de balsem van de wind die van de roze heuvel waait.
Georg Trakl, het spreekt vanzelf, was van dat alles iets, en elke reductie doet hem onrecht. De twee geciteerde strofen volgen overigens meteen op elkaar in het lange gedicht Helian. De ouderwetse, uitsluitend 'verheven' lezers - reeds door de biograaf Otto Basil de 'Trakl-Kirche' genoemd - hadden lang de neiging de existentiële wanhoop van Trakl al te filosofisch te lezen en ze los te maken van de individuele biografische context. Daar bestond enige reden toe. Wat moest men aan met een dichter die zijn jongere zuster Grete vanaf haar kinderjaren had verleid tot incest, en die haar bovendien aan de drank en de drugs had gebracht?
Het beeld van de vrouw in Trakls gedichten is vaak ondubbelzinnig op deze zuster geënt. Zij moet voor hem een soort van femme fatale zijn geweest, met haar al even intense drang naar de roes - ze wordt hier en daar beschreven als een vrouw met een grote passie in zich, en haar huwelijk met een brave burgerman was dan ook tot mislukken gedoemd. De inwijding in de rituele zonde met haar broer had haar voor altijd afgesneden van een normaal bestaan. Sommigen zien Grete niet alleen als Trakls slachtoffer, maar ook als de leidsvrouw die hem aanvuurde. Drie jaar na zijn dood, in november 1917, zal ze zelfmoord plegen.
O het wonen in de stilte van de schemerende tuin Toen de ogen van de zuster zich rond en donker in haar broer geopend hadden, Het purper van hun gebroken monden In de koelte van de avond wegsmolt. Hartverscheurend uur.
Of nog:
Donkere liederen Zingt je purperen mond in mij, De zwijgzame hut van onze kindertijd, Vergeten sagen.
Door deze verboden liefde is het hele werk van Trakl doordrongen geraakt van een onuitwisbaar schuldgevoel, dat zeker in verband kan worden gebracht met zijn drang tot zelfdestructie. En omdat het universum dat uit zijn gedichten spreekt op geen enkele manier christelijk is, maar eerder gedrenkt in het nihilisme dat hij als student reeds bij Nietzsche had gevonden, is er ook geen mogelijkheid tot troost. Deze schuld is dus niet zozeer christelijk, ze is eerder verwant aan de onuitwisbare bestaansschuld bij de existentialisten, zoiets als de van plaatsvervangende schaamte kreperende Jozef K. in Kafka's Proces.
Toch zijn vele symbolen in dit werk duidelijk ontleend aan bijbelse taal. De retorische kracht van Trakls gedichten schuilt voor een aanzienlijk stuk in deze verwarrende werking van haast religieus aandoende taal in een door en door profane wereld.
Donker uur van de rozenkrans. Wie ben je, Eenzame fluit, Voorhoofd, huiverend gebogen over duistere tijden.
Nochtans kwam Trakl uit een gegoed burgerlijk gezin, dat een groot winkelhuis betrok op de stemmige Waagplatz in Salzburg. Op de foto's die van hem zijn bewaard, lijkt zijn vader wel een heilige. Zijn moeder was lichtzinniger, ze liet de kinderen grotendeels opvoeden door een gouvernante, aan wie Georg zeer verslingerd raakte.
Niets in zijn hele entourage leek hem voor te bestemmen tot dit tragische lot van een getergde visionair, door zijn eigen vurige verbeelding verdoemd, iemand die in zijn cryptische poëzie haast een blauwdruk van de komende catastrofes leek te ontwerpen: 'Diep peinst met wetende ogen een donker geslacht'.
Het 'donkere geslacht' waartoe Trakl behoorde bestaat wel degelijk. Het is het geslacht waartoe ook de romantische, in waanzin geëindigde en al even visionaire dichter Friedrich Hölderlin behoorde, en de waanzinnig gestorven dichter Jakob Michael Reinhold Lenz, waarover Georg Büchner een aangrijpende en pikzwarte novelle schreef; maar ook de door onbekenden vermoorde Kaspar Hauser, de raadselachtige en haast dierlijke jongen uit Zuid-Duitsland die door boeren in een stal opgesloten was gehouden en die niet kon spreken toen hij met een bordje om de hals plots op het marktplein van, of all places, Neurenberg verscheen. Tegen de tijd dat hij contact met mensen kon leggen, een beetje opgevoed door een idealistische onderwijzer, werd hij op geheimzinnige wijze vermoord. Men heeft onder meer beweerd dat hij een natuurlijk kind van groothertog Karel van Baden zou zijn geweest.
Peter Handke heeft in de jaren zestig een aangrijpende theatertekst geschreven waarin deze ultieme outcast (want uitgesloten uit de taal der mensen) leert spreken en tegelijk ten onder gaat in de taal. Handke laat hem steeds weer zeggen: “Ik zou iemand willen worden zoals ooit iemand anders geweest is.” Trakl legt hem, in een gedicht met de titel 'Kaspar Hauser Lied', de wens in de mond een ruiter te willen worden.
Stil vonden zijn schreden de stad in de avond; De donkere klacht van zijn mond: Ik wil een ruiter worden.
Hem echter volgden struik en dier, Huis en schemertuin van witte mensen. En zijn moordenaar was op zoek naar hem.
Het is duidelijk dat Trakl in Kaspar Hauser een alter ego zag; iemand uit het duister geslacht waartoe hijzelf behoorde. Maar dat is, wat mij betreft, ook het geslacht van de een paar jaar geleden gestorven Oostenrijkse schrijver Werner Schwab, de blonde blauwogige grote kerel die het kind was van een van die door Hitlers racistische machine aan elkaar gekoppelde Germaanse broedparen. Schwab, die onnavolgbaar hilarische en tegelijk wrede en al even visionaire teksten over het huidige Oostenrijk heeft geschreven, heeft zich op al even jonge leeftijd systematisch kapotgezopen. In die zin is Trakl voor mij zelfs een geestverwant van alle woedende zielen uit de Oostenrijkse cultuur - dus ook van Thomas Bernhard en Elfriede Jelinek.
In 1911, toen Trakl een aantal van zijn zuiverste gedichten schreef, werd voor het eerst een uitgave gerealiseerd van de gedichten die Hölderlin een eeuw tevoren schreef tijdens zijn vijfendertig jaar durende 'Umnachtung', dat wil zeggen in de periode van zijn waanzin. Deze gedichten zijn nog steeds het onderwerp van controverses. Voor de een zijn ze duidelijk het werk van een gebroken geest, voor de anderen is er in die onheilspellend eenvoudig rijmende gedichtjes over de stil wandelende herder in het vredig in de avond verzinkende veld, nog steeds sprake van het genie van Hölderlin.
Hoe dan ook, deze vreemde gedichten hebben iets dat hen voor Trakl onweerstaanbaar moet hebben gemaakt: ze leveren een soort Chagall-achtige ikoontjes op van een verloren zuivere wereld, verzonken in demonische donkerblauwe schaduwpartijen, het soort van ontwrichtende dromen dat in diezelfde periode verschijnt op de schilderijen van de expressionisten.
Soms lijkt het alsof Trakls werk naadloos aansluit bij deze laatste gedichten van de gebroken Hölderlin. Maar de demonie bij Trakl is angstwekkend precies geregisseerd. En met die regie bedoel ik dat het duivelse aspect in adembenemend evenwicht is met het al even angelieke. Voor deze engelachtige, pijnlijk mooie - en daardoor haast perverse - verschijning staat een personage symbool, dat Trakl Elis noemde.
In de nieuwe vertaling van een selectie gedichten uit Trakls oeuvre licht C. O. Jellema deze mythe uitgebreid toe. Trakl had deze figuur gevonden in een verhaal dat door Hoffmann en Von Hofmannsthal werd bewerkt: “Een jonge, mooie mijnwerker valt op zijn trouwdag in een diepe mijnschacht. Wanneer zijn lichaam na jaren wordt teruggevonden - zijn bruid is intussen een oude vrouw geworden -, blijkt het geconserveerd te zijn in al zijn jeugdige schoonheid”.
Deze Elis wordt daardoor tot een engelachtig beeld - een jongeling die, net voor de 'grote schuld' van de seksualiteit over hem komt, sterft en tegelijk verderleeft om de vrouw bij het einde van haar leven te overvallen met zijn eeuwige jeugd. Een dergelijke engel is natuurlijk des duivels.
Volmaakt is de stilte van deze gouden dag. Onder oude eiken Verschijn jij, Elis, een rustende met ronde ogen.
Bij geen andere dichter is de stilte zo verraderlijk, zo'n bedrieglijk en al even begrijpelijk verlangen naar iets wat hem volkomen vreemd was en op tragische manier onthouden bleef: rust in zijn kop - Frieden in den Gedanken, zoals Wittgenstein het zei, dat door elk denkend mens zo machteloos nagejaagde goed. Trakls stille beelden worden dan ook onophoudelijk doorprikt door signalen van chaos, bloed, angst, onrust, uitspatting en schuldbesef, roes en afkick, nacht en dood. Wat in deze gedichten verheven werkt, doet dat slechts door het contrast met de nachtmerrie.
Er bestaat ongetwijfeld een associatie, hoe vluchtig en ongrijpbaar ook, waarin je Hölderlin, Trakl, Werner Schwab en Kurt Cobain in één hand kunt houden. Om ze het ogenblik daarop elk weer hun eigen verdoemde kant op te laten glijden. De ware betekenis van Trakl ligt in de combinatie van dit alles - zijn tragisch leven vol tegenslag, orgie en schuldbesef, zijn overmatig zuipen zowel als zijn onwaarschijnlijk gave verbeelding, zijn verschroeiende nostalgie naar het verloren paradijs en de zuiverheid van de dorpen in de omgeving van Salzburg; zijn geknoei met cocaïne, zijn engelachtige puurheid, zijn groot vermogen om vreselijk af te zien, te lijden onder het brute feit dat hij bestond - maar ook zijn ambitie om, net als Hölderlin, een dichter te zijn die alle onheil van zijn tijd in een onvergetelijk helder beeld kon laten branden.