ExpositieZwart in Rembrandts tijd
De eerste zwarte Amsterdammers waren geen slaven, maar trotse zeevaarders
In het Amsterdam van Rembrandt van Rijn – waar slavernij verboden was – vestigden veel zwarte Amsterdammers zich rondom het huis van de schilder. Mark Ponte van Stadsarchief Amsterdam pluisde hun geschiedenis na.
Rembrandt hoefde niet ver te zoeken naar zwarte stadsgenoten, ze woonden bij hem om de hoek. Mark Ponte weet precies waar. Hij heeft een kaart gemaakt waar hun huizen – vaak kelderwoningen en gehuurde kamers – in de stegen en gangen rond het huis van de schilder staan aangegeven.
De adressen vond hij in het stadsarchief, waar hij werkt. “De ondertrouwregisters van Amsterdam zijn compleet vanaf de late zestiende eeuw. Daarin werd altijd het adres geregistreerd waar iemand in de stad verbleef, al huurde je maar een bed in een pension.
Vernederlandste namen
“Ook de landstreek waar mensen vandaan kwamen werd genoteerd. IJverige ambtenaren schreven er soms ook de huidskleur bij van stellen die in ondertrouw gingen, maar dat was geen standaardprocedure. Van de namen word je vaak niet veel wijzer, omdat die bij alle immigranten werden vernederlandst. Zwarte Amsterdammers heetten gewoon Pieter, Bastiaan of Lijsbeth. Achternamen als ‘Van Angola’ of ‘Van Congo’ zijn dan weer nuttige aanwijzingen.”
Dat de eerste zwarte Amsterdammers zich vestigden in de Jodenbuurt, rond de plek waar nu het Waterlooplein ligt, is niet toevallig. “Ze kwamen begin zeventiende eeuw mee met Portugese Joden, die voor de inquisitie vluchtten. In Spanje en Portugal had je huisslavernij, al vanaf de vijftiende eeuw. Een aantal rijke vluchtelingen nam hun zwarte bedienden mee.” Maar in Amsterdam was slavernij verboden.
“Mocht iemand tegen zijn wil gehouden worden dan kan hij zich wenden tot de autoriteiten”, citeert Ponte uit de wetgeving. En dat lijkt gebeurd te zijn.
Veel zwarte mannen kwamen echter op een heel andere manier terecht in de stad die destijds het centrum van de wereldhandel was. Ze waren zeemannen die voeren op schepen van de Oost- en West-Indische Compagnieën. “Het kan heel goed zijn dat ze altijd vrije zwarte zeelieden zijn geweest”, vertelt Ponte. “De Hollanders huurden ze in. Soms omdat halverwege de reis al een deel van de bemanning was overleden en in Afrika nieuwe matrozen aan boord werden gehaald. Ook werd gretig gebruikgemaakt van de kennis van zeeroutes die zeevaardersvolken van Kaapverdië of Sao Tomé hadden.”
Thuishaven Amsterdam
Aan het einde van de reis kwamen ze terecht in de thuishaven Amsterdam, waar ze zich voegden bij de zwarte gemeenschap, trouwden en kinderen kregen. “Terwijl de mannen weer de zee op gingen, soms voor jaren, bleven hun vrouwen in Amsterdam achter en werkten vaak als dienstbode.”
Ze vormden een hechte groep, ontdekte Ponte in de ondertrouwregisters. “Bij huwelijken traden ze op als elkaars getuigen. Ik kom vaak dezelfde mensen tegen. In 1636 bijvoorbeeld trouwen Diogo Anthoine en Catharina Anthonis van Angola en ze maken meteen een testament op. Er is een tolk bij die vertaalt in het Spaans. Wat interessant is: ze benoemen niet alleen elkaar tot erfgenaam, maar ook de drie getuigen, mochten ze geen kinderen krijgen.”
Het schept een beeld van een hechte maritieme gemeenschap die goed voor elkaar zorgt – het risico dat een man niet terugkeert van zee is groot. Ook zwarte nieuwkomers lijken snel opgenomen te worden in de groep, die rond 1650 tussen de honderd en tweehonderd mensen telt, schat Ponte.
Je zou er ook uit kunnen afleiden dat de zwarte Amsterdammers een geïsoleerde groep zijn. Werden ze gediscrimineerd? Ponte vond daar geen aanwijzingen voor. “Ze hoorden bij het arme deel van de bevolking, maar dat gold voor de meeste immigranten die destijds met duizenden per jaar naar Amsterdam kwamen – tussen 1570 en 1670 groeide stad van 30.000 naar 200.000 inwoners.
“In deze tijd begint ook de grootscheepse slavenhandel, omdat de Hollanders de kolonie Brazilië veroverden op de Portugezen, waar die handel al volop aan de gang is. Maar in Amsterdam bestaan nog niet de stereotype beelden van zwarte mensen als geboren slaven.”
Dat blijkt ook uit de portretten die Rembrandt en zijn tijdgenoten van ze maken. “De zwarte zeelieden verdienden, voor zover ik kon nagaan, hetzelfde als hun witte collega’s. Tijdens dat huwelijk met de drie getuigen blijkt dat de groep nog geld tegoed heeft van een schipper. Met behulp van de tolk eisen ze het op.” Of ze het gekregen hebben is niet bekend, maar ze hadden dezelfde rechten als alle Amsterdammers.
An educated guess
Tot in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw kan Ponte de groep goed volgen. Daarna gaan ze, zeker in de archieven, op in de bevolking. “Je moet wel bedenken: het waren heel arme mensen. Veel kinderen stierven, ze hadden geen groot nageslacht. De jaren zestig waren stevige pestjaren waarbij duizenden mensen omkwamen en als je hier in een kelder woonde hoorde je bij de eerste categorie die besmet werd.”
Hoewel Ponte de levenswandel van veel mensen heeft kunnen nagaan, is het niet gelukt een naam te verbinden aan een portret van een zwarte Amsterdammer. Dus staat Ponte zichzelf dan maar een educated guess toe. “Die mannen op het schilderij van Rembrandt: ze staan heel amicaal dicht bij elkaar. Zouden ze broers zijn? Misschien zijn het dan wel Bastiaan en Manuel Ferdinando, afkomstig van Sao Tomé en in dienst bij de Admiraliteit van Amsterdam. Ze woonden aan de Jodenbreestraat en hun kapitein is ook door Rembrandt vereeuwigd.” Wellicht hebben zij samen geposeerd in het atelier van Rembrandt in het Rembrandthuis.”
Hier, Zwart in Rembrandts tijd is t/m 31 mei te zien in Museum het Rembrandthuis in Amsterdam.
Lees ook:
‘Voor het eerst herkende ik mezelf in het museum’
Het Rembrandthuis vertelt over de verhalen van zwarte Amsterdammers aan de hand van portretten van Rembrandt en zijn tijdgenoten. Voor Stephanie Archangel, die de tentoonstelling samenstelde, is het een heel persoonlijk verhaal geworden.