De aanleg, geschilderd zonder veel nostalgie
Johan Hendrik van Mastenbroek legde in de jaren dertig in opdracht van het ministerie van Waterstaat de aanleg van de Afsluitdijk op doek vast. Wars van weemoed schilderde hij de vooruitgang, tegen een achtergrond van Hollandse wolkenluchten.
Op de schilderijen en tekeningen van Johan Hendrik van Mastenbroek is het een leven van jewelste. Hier laat een baggermolen zijn scheppen hoorbaar ratelen, daar laten machtige grijpers de modder op het eind van een smalle dam vallen, terwijl in de verte een locomotief met een rijtje kipkarren komt aanrijden en de fluit van een stoomschip zo dadelijk het eind van de werkdag zal aankondigen. Dat alles doordrenkt van echt Hollands licht, de altijd wisselende wolkenluchten geplakt tegen een lage horizon waar de arbeiders als anonieme figuurtjes tegen op moeten boksen. Nergens is iets van romantiek, van nostalgie of weemoed te vinden. Van Mastenbroek hield van de arbeid, van de technologische vooruitgang en liet geen traan als er iets van de ’goede oude tijd’ verloren ging. Bij uitstek dus de kunstenaar om in opdracht van het ministerie van Waterstaat de voortgang bij de aanleg van de Afsluitdijk in de jaren dertig te volgen.
Dat Van Mastenbroek daarvoor de aangewezen man was, had hij al jaren daarvoor bewezen. Het besluit om de Zuiderzee droog te maken en het land te beschermen tegen het wassende water was almaar uitgesteld toen in 1916 de streek ten noorden van Amsterdam plotseling met flinke wateroverlast te kampen kreeg. Van Mastenbroek schilderde die vroege watersnood in de 20ste eeuw op een al even laconieke wijze als hij later bij de aanleg van de Afsluitdijk zou doen. Overal is het land overgelopen, een vlet zoekt zijn weg over wat normaal gesproken waarschijnlijk wel een verkeersweg zal zijn geweest, een waterig zonnetje overgiet het geheel met nog een beetje optimistisch licht.
Het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen had al sinds mensenheugenis een collectie schilderijen en schetsen van Van Mastenbroek in bezit, maar het schilderij met de watersnoodramp van 1916 die in feite de reden was voor de staat om het besluit daadwerkelijk uit te voeren, ontbrak in de verzameling. Dat werk werd nog onlangs aangekocht, als een mooie opmaat voor wat nu een vrijwel volledige presentatie is van het werk dat Van Mastenbroek over de aanleg van de Afsluitdijk, hier nadrukkelijk De Dijk genoemd, heeft gemaakt.
Geheel analoog aan de benadering die de schilder koos, heeft het museum er een nostalgieloze presentatie van gemaakt. Niks geen weemoedig omkijken, al komt wel even het protest tegen de afsluiting van de zee ter sprake. Zo kan een aandoenlijke zwartwitspeelfilm worden bekeken die de afkeer van een visser tegen de vooruitgang op bijna thriller-achtige wijze in beeld brengt. Van de eigenlijk werkzaamheden aan de Dijk zijn natuurlijk ook veel films gemaakt (denk aan Joris Ivens) maar daar komt verhoudingsgewijs weinig menselijke activiteit in voor. Het museum heeft er dan ook voor gekozen om de schilderijen te combineren met foto’s van menselijke arbeid. De schilderijen hangen in een no-nonsense omgeving van steigerbuizen die zinkstukken van gevlochten betonstaal symboliseren. De foto’s zijn steeds aan de binnenzijde bevestigd, waardoor je het idee krijgt dat je door de werkzaamheden heen moet kijken om de mensen aan de slag te zien.
De schilderijen en tekeningen van Van Mastenbroek voelen zich in deze nijvere sfeer goed op hun plek. Van Mastenbroek was een echte Rotterdammer, type ’handen-uit-de-zakken’ en ’geen woorden, maar daden’. Als schilder zwierf hij graag rond in de havens waar hij zijn favoriete onderwerp – de combinatie van menselijke arbeid, technische vooruitgang en echte Hollandse luchten – tot in den treure heeft verbeeld. Van Mastenbroek leefde wat dat betreft in een interessante tijd: aan de rand van elke grote handelsstad kroop de vooruitgang aan het begin van de 20ste eeuw op kousevoeten naar binnen. Van Mastenbroek hield van de rafelrand die aan de stadsgrenzen zichtbaar werd. De eerste fabrieken met hoge schoorstenen die alle uren van de dag stonden te roken, de eerste kleine ambachtelijke bedrijfjes waar timmerlieden, lassers, loodgieters, stratenmakers en slopers hun brood trachtten te verdienen, het weergeven van al die mensen bezorgde hem de titel van industrieel schilder. Maar ook de aanleg van de havenwerken had zijn voorkeur. Het was op grond van dit werk – en natuurlijk ook zijn belangstelling voor de watersnoodramp van 1916 in het landelijke gebied van Amsterdam – dat het ministerie van Waterstaat hem rond 1930 vroeg om mee te werken aan een album over de op gang gebrachte Zuiderzeewerken. Toen de schilder klaar was met de opdracht, voelde hij er zich zo mee verbonden dat hij nog veel langer op en rond de Dijk actief bleef. Als ode aan dit werk heeft het Zuiderzeemuseum op het binnenplein een Afsluitdijkje op handzaam formaat neergelegd. Een brede strook water, begrensd door een berg modder met op de achtergrond een machtige grijper die zo dadelijk het laatste gat zal dichten.