InterviewKCO-directeur Ulrike Niehoff
Concertgebouworkest kan best zonder, maar de nieuwe chef-dirigent komt er nu toch echt aan
Ulrike Niehoff kwam uit het conservatieve Wenen naar het open Amsterdam waar ze artistiek directeur werd van het Concertgebouworkest. ‘Je krijgt hier meer voor elkaar.’
Over namen wil Ulrike Niehoff het pertinent niet hebben, maar er is wel degelijk nieuws. Aan het eind van dit seizoen, zegt ze, gaat het Concertgebouworkest wat zeggen over de nieuwe chef-dirigent. De opvolger dus van Daniele Gatti die in 2018 per direct ontslagen werd. Of er over een maand of drie dan wél een naam bekend wordt gemaakt, dat laat de nieuwe artistiek directeur van het orkest, minzaam glimlachend, in het midden.
De Duitse Niehoff, sinds januari vorig jaar in functie bij het orkest, vertelt het in onomwonden en uitstekend Nederlands. Net als haar landgenoot Dominik Winterling, die ongeveer tegelijk directievoorzitter van het Concertgebouworkest werd. Dat beiden zich na zo’n korte tijd al zo goed in het Nederlands kunnen uitdrukken zegt waarschijnlijk iets over de spreekwoordelijke Gründlichkeit van onze oosterburen.
Of het niet tijd werd voor een nieuwe chef? Vooral bij een orkest dat zich altijd zo op de borst klopte met hun chef-dirigenten – slechts zeven in totaal over een periode van 135 jaar.
“Zeker is, dat we ook zonder chef-dirigent de kwaliteit van het orkest in stand hebben kunnen houden”, legt Niehoff uit. “Dat heeft het orkest in de afgelopen vier seizoenen bewezen met vaste dirigenten zoals Iván Fischer.” Maar ze geeft toe dat een muzikaal leider belangrijk is. “Met een chef-dirigent gaat alles makkelijker, vooropgesteld dat het de juiste is. En dat laatste, precies die juiste vinden, dat kost tijd. En nee, dat gaat niet alleen maar over leeftijd of gender. Chemie met de orkestmusici is het allerbelangrijkste.”
Profiteren van het Viotti-effect
Het gesprek vindt plaats pal na de opzienbarende Mahler-uitvoeringen van Lorenzo Viotti met het Nederlands Philharmonisch Orkest. Over chemie gesproken. En met opvallend veel jonge mensen in de stampvolle zaal – het zogeheten Viotti-effect.
“Ik kon er zelf niet bij zijn, maar ik hoorde en las erover. Het is super dat het daar zo goed loopt nu, en dat het orkest de juiste chef heeft gevonden. Maar we zijn niet in een soort competitie verwikkeld of zo. Van dat effect kunnen wij zelf mee profiteren. Het is prachtig dat Viotti het orkest liet zingen. Weet je dat Fischer dat ook vaak doet met zijn Budapest Festival Orchestra? Nederland is gezegend dat er nu zoveel jonge, fantastische chef-dirigenten als Karina Canellakis, Lahav Shani en Viotti werkzaam zijn.
“Natuurlijk hebben we een profiel voor onze nieuwe chef. Uiteraard moet hij of zij interessante artistieke ideeën hebben. Ideeën over wat hij met het orkest wil bereiken, wat zijn langjarige focus is. En dat alles moet dan passen binnen de traditie van het orkest. Hier in Amsterdam praat het orkest altijd mee over de artistieke keuzes. Veel dirigenten willen dat niet, of zijn niet gewend aan die medezeggenschap.”
Bruckner en zijn knödel
Niehoffs vorige, vergelijkbare functie was bij de Wiener Symphoniker. Daar was het vast heel anders.
“Als je in Wenen op het vliegveld landt, zie je meteen overal posters van de Wiener Philharmoniker en de Wiener Staatsoper. Alles ademt klassieke muziek in Wenen. Op de hoek van die en die straat at Bruckner zijn knödel, en op het kerkhof liggen alle beroemde componisten begraven. Maar alles gaat wel een stuk langzamer in Wenen. Men zegt dat als het einde van de wereld eraan komt, je dan het beste in Wenen kunt zijn, omdat het daar veel later zal stoppen.
Traditie en innovatie
“In Amsterdam is alles veel sneller, met veel meer culturen die samen leven. Mijn man is Canadees, en we wonen met onze zoon in een multiculturele buurt bij het Amsterdamse Westerpark. Het is veel gemakkelijker om hier als buitenlander te arriveren, qua taal en qua alles eigenlijk. Je krijgt in Amsterdam ook veel makkelijker iets voor elkaar dan in Wenen. De Wiener Philharmoniker en het Concertgebouworkest zijn allebei toporkesten, maar in Wenen doen ze de muziek die ze altijd al deden. Supergoed natuurlijk, maar dat is het. In Amsterdam staan ze meer open voor verandering. De combinatie traditie en innovatie was hier altijd al veel beter.”
De muziek van Mahler werd in Amsterdam dan wel vaak gespeeld toen ze hem in Wenen als componist niet zagen staan, maar daar staat tegenover dat de stad Amsterdam zijn naam niet echt verbindt aan het orkest, zoals dat in Wenen wel het geval is.
“Dat is waar. In het buitenland voegen ze wel altijd de stad aan onze naam toe: Royal Concertgebouw Orchestra Amsterdam. Maar Amsterdammers weten nog niet zo goed dat er een orkest van topkwaliteit in hun stad huist. Daarom willen we vaker de stad intrekken. Zoals de Opening Night vorig jaar op de Dam. Dat gaan we dit jaar weer doen, alleen op een andere plek. We trekken Zuid-Oost in waar we de organisatie van Bijlmer Klassiek van onze altviolist Michael Gieler overnemen, en we gaan opnieuw naar de Gasfabriek met Pierre Audi. We willen grenzeloos denken.
Rokkostuum en strik
“Het symfonieorkest zal blijven bestaan, en of dat inclusief rokkostuum en strik voor de musici is, dat is niet belangrijk. We durven muziek van popartiest Damon Albarn naast muziek van Messiaen en traditionele muziek uit Mali te zetten. Die durf moeten we nog beter tonen, met een groter repertoire, en met veel hedendaags. Mensen winnen voor de Vijfde van Mahler, maar ook voor de Derde van Weinberg, en voor het nieuwe stuk van die ene interessante componist.”
Niehoff moet even nadenken als haar gevraagd wordt wie die componist dan moet zijn als zij carte blanche zou krijgen en geld geen probleem is.
“Heel moeilijk. Ik denk dan aan Julia Wolfe. Haar oratorium Fire in my mouth, in première gebracht in New York door Jaap van Zweden, vind ik fantastisch. Of Anna Meredith, die pop, elektronica en klassiek vermengt. Unsuk Chin, om nog maar een vrouw te noemen. Nieuwe stukken zijn belangrijk, maar het herhalen van die stukken, zodat ze inburgeren, is zo mogelijk nog belangrijker.”
Nieuw seizoen Concertgebouworkest
Vandaag begint de kaartverkoop voor het nieuwe seizoen, het eerste dat door Ulrike Niehoff is samengesteld. Opvallend daarin is dat de jonge Fin Klaus Mäkelä maar liefst vier verschillende programma’s dirigeert. De banden met hem worden nog sterker aangehaald. Ook zijn landgenoot Santtu-Matias Rouvali keert terug.
Er zijn debuten van drie vrouwelijke dirigenten: Mirga Gražinytē-Tyla, Barbara Hannigan en Joana Mallwitz. Teodor Currentzis maakt (met Mahler) zijn langverwachte debuut bij het orkest. Maestro’s Riccardo Chailly, Kirill Petrenko, Jaap van Zweden en Gianandrea Noseda (die Dallapiccola’s Partita eerst in stukjes uitlegt en daarna dirigeert) keren terug.
Er wordt geëxperimenteerd met nieuwe concertvormen zoals die waarbij het publiek tussen de musici in het orkest kan zitten, en er staan zes wereldpremières gepland van componisten Van Veldhuizen, Beamish, Deutsch, Raskatov, Clyne, López en Pintscher.
Lees ook:
Kleine kroniek van een lege bok, de soap rondom de achtste chef-dirigent van het Concertgebouworkest
Nog altijd heeft het Concertgebouworkest geen nieuwe chef-dirigent, en die komt er waarschijnlijk ook niet vóór 2024. Een terugblik op de chefsperikelen in 2020 aan de hand van zes eerdere afleveringen van de wekelijkse column Klassiek & zo.