Essay
Boekenkast van mijn ouders, wat wil je me zeggen?
De boeken uit zijn jeugd bepaalden Tonnus Oosterhoffs zicht op de wereld. ‘De mens is niet geboren met facetogen.’
In mijn kinderjaren stonden bij ons thuis twee wandvullende boekenkasten. Mijn vader, die predikant was, had er een in zijn studeervertrek. De andere stond in de woonkamer, en hiervan kreeg ik laatst zonder aanleiding een haarscherp beeld door, iets tussen een visioen en een foto in; alle rugjes zag ik voor me, alle titels.
Een kleine greep hieruit: Ina Boudier Bakker ‘De klop op de deur’; Leon Uris ‘Exodus’; Niko Kazantzakis ‘Christus wordt weer gekruisigd’; Simon Carmiggelt ‘Tussen mal en dwaas’, Godfried Bomans ‘Van de hak op de tak’, Albert Camus ‘De pest’, Simon Vestdijk ‘Ivoren wachters’; Theo Thijssen ‘De gelukkige klas’; Vercors ‘De stilte der zee’; Selma Lagerlöf ‘Christuslegenden’; Kathryn Hulme ‘Zuster Luc’; Agatha Christie; Anne Frank, Gustave Flaubert ‘Madame Bovary’; José Ortega y Gasset ‘De opstand der Horden’; A. den Doolaard ‘De herberg met het hoefijzer’; Robert Raynolds ‘De zondaar en Ambrosius’; Jan Mens ‘Mensen zonder geld’; A.M. de Jong ‘Merijntje Gijzen’; André Malraux ‘Het menselijk tekort’; Giovannino Guareschi ‘Don Camillo en de kleine wereld’; Jacoba van Velde ‘De grote zaal’. Verder de Nieuwe Winkler Prins encyclopedie in vijf delen, plus Supplement... Een serie boeken die mijn moeder moesten helpen huisvrouw te zijn: ‘Ik kan handwerken’, ‘Het Haagse kookboek’. En kinderboeken: ‘Omnibus voor de jeugd’; kinderbijbels van Van der Hulst en Anne de Vries.
Eeuwigheidsaura
De boekenmuur had een eeuwigheidsaura, net als de zon, de sterren, de kolenkachel en de schemerlamp. Zijn aanwezigheid vond ik dikwijls bedreigend, want ik was een vreesachtig jongetje. Als ik zonder gezelschap de woonkamer moest betreden zorgde ik ervoor gruweltitels als ‘Singapore zal je graf zijn’ buiten mijn blikveld te houden. Ook de woorden ‘Het menselijk tekort’ mochten onder geen beding gelezen worden, want op het omslag stond een Chinees masker met bloedende ogen. En als ik het tóch las, dan... Nou, dan... !
Later week de dreiging en ben ik veel van de boeken gaan lezen, al heb ik me nooit gewaagd aan ‘Singapore zal je graf zijn’. Er was veel te genieten, de slapstick van Godfried Bomans, de Agatha Christies, waarvan ik me achteraf iedere keer afvroeg: klópt de oplossing? Maar ik ging het nooit uitpluizen. In ‘Merijntje Gijzen’ wist ik vlot de geile passages te vinden - het woord ‘welig’ was voor mij het hoogtepunt van erotiek. In Aljosja uit ‘De gebroeders Karamazov’ vond ik een identificatiefiguur.
Boekenkast van mijn ouders, wat wil je me zeggen? Waarom kreeg ik dit heldere beeld door? Ik kijk in dit leven maar zelden om. Voorbije gebeurtenissen vermengen zich snel met andere wederwaardigheden, worden een vage vlek en verdwijnen uit het bewustzijn.
Nooit moe
Er zijn mensen - mijn eigen moeder, A.F. Th. van der Heijden - die nooit moe worden elementen van vroeger met elkaar te verknopen en te interpreteren, geholpen door een fenomenaal episodisch geheugen. Mijn eigen levensverhaal is niet de moeite van het herinneren waard.
Dit boekenkastvisioen kwam dus onverwacht. Een braakbal van onverwerkt verleden? In elk geval heeft het onderzoekend uiteen peuteren ervan mijn oriëntatie veranderd. Allereerst die op mijn ouders. Ik verbaas me over hun bereidheid veel geld aan boeken uit te geven. In de jaren vijftig had niemand het breed, ook een predikant niet, in ons gezin met vijf kinderen werd op de centjes gelet. Sokken werden gestopt; de broodmaaltijd begonnen we met een ‘boterham met niks’.
Toch bleven ze die boekenkasten vullen. Een abonnement op Openbaar Kunstbezit, veel later op de oorlogsreeks van L. de Jong. Ze moeten overtuigd zijn geweest van het nut van Bildung, dat mocht wat kosten. Aan de inhoud van de kast is hun intellectuele gezichtskring af te lezen: behoorlijk christelijk, maar met een moderne oecumenische twist. Voor een domineesgezin zijn er veel boeken van katholieke auteurs, Bomans, Mauriac, Guareschi; de biografie van Johannes XXIII door Alden Hatch valt op. Zouden de exotische oorden waar ‘De sleutels van het Koninkrijk’ en ‘Oostenwind, Westenwind’ zich afspelen wijzen naar het (onvervulde) verlangen van mijn vader om zendeling te worden?
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Geen christelijke inslag
Veel boeken hebben geen christelijke inslag, maar horen bij de standaarduitrusting van de progressieve intellectueel van die dagen: Flaubert, Ortega y Gasset, Dostojevski, Camus.
Ja, ik krijg een ander beeld van mijn ouders dan ik destijds had. Er werd bij ons aan tafel eindeloos gekletst en geginnegapt, maar het gesprek ging hoogstzelden over godsdienst of levensvragen. Het enige boek dat, naast de kinderbijbel, wel eens uit de kast kwam, was de Winkler Prins, om een feitendispuut te beslechten. Van de intelligentie en de culturele belangstelling van mijn ouderpaar had ik toen ik bij ze woonde geen hoge pet op. Kinderen onderschatten hun ouders systematisch. Overigens moet ik niet alleen het beeld van mijn vader en moeder nuanceren, maar ook dat van mezelf. Ik had als tiener meer nieuwsgierigheid en intellectuele ambitie dan ik meende.
Uit de tijd
Nu ik in gedachten naar die vroege jaren terugkeer zie ik hoe de boeken van mijn ouderlijk huis uit de tijd zijn geraakt. A. den Doolaard en Leon Uris zijn op boekwinkeltjes.nl voor een grijpstuiver te koop. Als de opkoper zo’n bibliotheek komt ruimen, mag je blij zijn als je niet hoeft bij te betalen.
De cultuur van mijn ouders is even definitief voorbij als die van de Egyptische farao’s. Maar dan geldt dus ditzelfde voor mijn eigen vorming en achtergrond. Ik ben geneigd die als rijk te beschouwen. Mijn vader, boerenzoon, bleef altijd bescheiden en onzeker in het culturele debat, voor intellectuelen van de eerste generatie een typerende houding. Zelf wist ik nooit anders dan dat ik tot de intelligentsia behoorde. Vol zelfvertrouwen, met de nonchalance van in de adelstand geborenen, heb ik me in de avonturen van de geest gestort.
Maar was datgene, wat ik als breed gevoeld heb, niet eigenlijk smal? Mijn beeld van humor is gevormd door de zwartgallige moppigheid van Bomans, mijn idee van spanning door Simenon en Christie; Thijssen liet zien hoe mensen met elkaar om horen te gaan, Camus maakte toeval (en woestijnhitte) voelbaar. Via Openbaar Kunstbezit bepaalde Aristide Maillol mijn beeld van vrouwelijke schoonheid, Anton Heijboers vitale gekras liet zien hoe ík wilde tekenen. Dit alles in een atmosfeer van progressief, ethisch christendom waarin God nauwelijks nog, en ten slotte helemaal niet meer paste.
Schijnt door
Deze achtergrond schijnt door in mijn opvattingen van nu, ook al zijn die zelden rechtstreeks af te leiden uit lectuur van destijds. Wat ik las heeft mij niet gedetermineerd tot socialist, of pessimist, en dat ben ik allebei wel geworden. Maar de leesbasis functioneert wel als kader voor mijn reacties, als een onzichtbaar, onbewust algoritme, dat bij nieuwe verschijnselen toestemming geeft of onthoudt om verwantschap te voelen. Bomans’ gestileerde kolder zet de deur open naar ‘Jakob von Gunten’ (Robert Walser), maar slaat hem dicht voor ‘Guggenheimer koopt een neger’ (Brusselmans). Mijn Openbaar Kunstbezit-verleden doet me het effectbejag van Ron Mueck wantrouwig aanvaarden, dat van Jeff Koons afwijzen.
Ik reageer beleefd als ik orthodoxe Joden zie met mezoeza en tefilien, ingewikkeld doende om spijswetten te volgen, maar ik dénk: mafketels. In de Koran kom ik wel eens een behartigenswaardige tekst tegen: “Degenen die van de rente eten zullen niet anders opstaan dan degene die opstaat en door de Satan met bezetenheid is geslagen. Dat is omdat zij zeggen: de handel is te vergelijken met rente.” Ja, het boek van de moslims wint het in wijsheid en vredelievendheid nipt van de Bijbel, maar probeer het niet van kaft tot kaft te lezen. Die interne tegenspraken, het gedreig, wat een warboel.
Krom van de eigenaardigheden
Intussen staat ‘mijn’ protestantse leer net zo goed krom van de eigenaardigheden en contradicties. Geconfronteerd met het monstrum predestinatie moét iedereen vroeg of laat kiezen tussen geloof en verstand. De Gereformeerde kerken hebben, gelukkig, haast collectief tot het laatste besloten, in een proces dat in mijn jeugd al op gang kwam. En toch... als het Urker mannenkoor Hallelujah op Youtube het melancholieke avondlied ‘Blijf bij mij, Heer, want d’avond is nabij’ ten gehore brengt, dan kan ik het niet laten om mee te zingen.
Houd hoog uw kruis voor mijn verdonk’rend oog,
Licht in de schemer, leid mij naar omhoog!
De morgen daagt, de schaduw gaat voorbij:
in dood en leven, Heer, blijf mij nabij!
Achter mijn ogen branden tranen. De theologie is dwaas, de retoriek wanstaltig, maar ik voel me getroost en gesterkt alsof ik niét vijftig jaar geleden ben opgehouden te geloven.
Hulpeloos gebonden
Zo werkt het dus: mijn culturele achtergrond heeft me hulpeloos gebonden aan een deel van de wereld, maar van een onvergelijkelijk veel groter deel ben ik geïsoleerd, en dat voorgoed. Niet alleen zal ik altijd een vreemde blijven ten opzichte van Koons, Brusselmans, orthodoxe Joden en moslims, even onbereikbaar zijn Japanse omgangsvormen, derivatenhandelaren, evangelische christenen die hun machinegeweer mee naar de kerk willen nemen, motorclubs (ook niet-criminele), de Efteling, heel Noord-Brabant, mensen die worstelen met een slavernijverleden van twee eeuwen her, mensen die fotografen kunstenaars vinden, voormalige kindsoldaten, de Formule 1-autosport... De lijst is tot in het oneindige uit te breiden.
Wat is mijn vermogen tot verbondenheid miniem. En intussen verslockt, verslindt, verteert de tijd de waarden waarmee ik me wél verbonden weet. Ik hoor al niet meer bij de wereld, ga mijn ouders en hun bibliotheek achterna.
Nostalgie (‘de pijn van het terugkeren’) heeft een plezierig droevig, sentimenteel aspect. Dit is wat ik voel bij het kwelen van ‘Blijf bij mij, Heer’. Maar de échte pijn is in het besef dat ik - qua leeftijd, qua cultuur - in mijn sociale cohort zit opgesloten. Dat ik nietig ben, onvrij, kortstondig. Eigenlijk is dit de pijn van iedereen. Want mijn armoe aan begrip en inlevingsvermogen is geen geval van ‘verkeerde boekenkast’, maar van verkeerde species. De mens is niet geboren met mentale facetogen, niet in staat tot het ontwikkelen van talloze perspectieven.
Open deur
Zulke facetogen zouden we in deze tijd goed kunnen gebruiken. Want, het is een open deur: etnische en culturele diversiteit nemen in de samenleving om verschillende redenen (uitbuiting, mobiliteit, informatieboom) voortdurend toe. Daar zitten feestelijke kanten aan: de Marokkaanse slager heeft voor minder geld betere paprika’s dan Albert Heijn; ik kan wegdromen bij een concert waarin de Senegalese koraspeler Solo Cissokho en de Litouwse Indré Jurgeleviciute op kanklès ‘hun krachten gebundeld hebben’. Het is voor de progressieve opiniemaker een koud kunstje om diversiteit voor te stellen als een luilekkerland. De rechtse politicus heeft intussen een somberder tijding: de eigen identiteit wordt bedreigd, nieuwkomers pikken onze rechtmatige plek in, willen ons hun rechtspraak opdringen. De opiniemaker verkettert de politicus, die zelf weer beweert de stem des volks te vertegenwoordigen. Allemaal open deuren, die hevige tocht veroorzaken.
Ik stel met schrik vast dat ik mentaal dichter bij de rechtse politicus sta dan ik zou wensen, meer dan bij de blije opiniemaker. Dat komt doordat ik de veelvormigheid van de wereld veelal ervaar als een bespotting van mijn nietigheid, onvrijheid en kortstondigheid. Ik voel compassie met landgenoten die regenboogpieten benoemen als een aanval op de eigen joods-christelijke traditie. Is dat lachwekkend? Jawel, maar zij hebben als kleuter bij een krompratende zwarte Piet met een oorring op schoot gezeten. Toen hebben ze zich, bevreesd en opgewonden, gehecht aan hun stukje wereld. Gekleurde Pieten wijzen voor hen niet naar verwerking van een slavernijverleden, maar doen ze hun eigen sterfelijkheid voelen. Ik kan meeleven met tandeloze en bebrilde griezels, achter Donald Trump opgesteld om te juichen terwijl hij xenofobe fantasieën uitblaat. Make America Great Again! Ooit kregen zij te verstaan dat de toekomst aan hen toebehoorde, want zij waren blank, Amerikaans en nog christelijk ook! Nu brullen ze samen tegen hun overtolligheid.
Verzet tegen het onvermijdelijke
Voor wie zich verzet tegen het onvermijdelijke nemen angst en pijn niet af maar eerder toe, men zie de neerwaartse spiraal waarin de Trumpaanhangers zichzelf hebben gestort. Dat arme land is gek van nostalgie.
Op die manier lukt het zeker niet. Diversiteit, de andere mens, de andere uitingsvorm, de andere religie, ze móeten erkend worden. De wereld is nu eenmaal veel groter dan die waaraan ik mij als jongen hechtte. Ik weet mij nietig, onvrij, kortstondig. Nou, vooruit dan maar, verdraagzaam zijn, dapper zijn.
(Mededomineeskind, medezestiger!) Angela Merkel gaf het goede voorbeeld, toen ze een opener vluchtelingenpolitiek ging voeren onder het indrukwekkende motto: Wir schaffen das. Een jaar later was het land in rep en roer na enkele aanslagen door vluchtelingen. Toch bleef ze bij haar overtuiging dat de natie zijn ‘historische opdracht te vervullen had, een lakmoesproef in deze periode van globalisering’.
Wir schaffen das.
Blijf bij mij Heer, want d’avond is nabij.
Tonnus Oosterhoff (1953) debuteerde in 1990 met de dichtbundel ‘Boerentijger’, waarvoor hij de C. Buddingh’-prijs kreeg. In 1991 volgde zijn prozadebuut met de verhalenbundel ‘Vogelzaken’. In 2012 ontving hij de P.C. Hooftprijs voor zijn ‘in hoge mate vernieuwende poëzie’. Dit jaar verscheen nieuwe poëzie in ‘Ja Nee’.