InterviewBob Lens
Bob Lens is al 55 jaar in de ban van de plastic tas
Bob Lens raapte ruim vijftig jaar geleden een plastic tas op. Sindsdien laat het alledaagse voorwerp hem niet meer los. In Stedelijk Museum Schiedam laat de kunstenaar zien hoe dat komt.
De knalrode Lego-zak valt niet op. Hij deelt een wand met een mozaïek van bedrukte tassen: gele Martini-flessen, een blauwe Mazda-vrachtwagen die uit de tas lijkt weg te rijden, een draaiende grammofoonplaat. De overvloed doet duizelen. Deze tas-tunnel op de zolderverdieping van het Stedelijk Museum in Schiedam leidt naar een kleine ruimte waar de geschiedenis van de plastic tas verborgen is.
Toen Bob Lens in 1964 een plastic tas op straat zag rondslingeren, raakte hij gefascineerd door de dans van dat stukje plastic in de wind. Hij wist nog niet wat hij ermee zou doen, maar bewaarde het. Dezelfde dag kreeg hij bezoek van een vriend die in etnografische kunst handelde. Hij bracht een beeldje van Garuda mee. Het hindoeïstische mythische wezen – deels mens, deels adelaar – belandde aan de wand van Lens’ atelier, samen met de plastic tas die leek weg te vliegen.
Het dynamische karakter van een saaie plastic tas intrigeerde Lens (1939). De kunstenaar was al bezig met kinetische kunst, de kunststroming waarin beweging centraal staat. De plastic tas beweegt voortdurend en krijgt altijd een nieuwe vorm: wanneer je ’m opvouwt, uitschudt of er iets in steekt, blijkt het een veelzijdig materiaal.
Je weet nooit wat een tas herbergt
Ook het onbekende van het binnenste boeide Lens. “Voorwerpen die in de tassen zitten worden onzichtbaar. Je ziet een vage vorm, maar je weet niet wat zo’n zak precies herbergt.” Zo kan een moordwapen in een onschuldig tasje van het modeketen Zara zitten of een stukje rauw vlees in een tas van een museum. Verpakkingen en dozen keren regelmatig terug in ander werk van Lens. “Het spanningsveld tussen het onzichtbare en het zichtbare is dagelijks voelbaar. Onze huid is uiteindelijk ook gewoon een omhulsel.”
Zo ging Lens, net als andere nieuwe realisten uit de jaren zestig, een alledaags voorwerp gebruiken voor zijn kunst. Hij zag de plastic tassen als sculpturen die voortdurend in omloop zijn: lunchpakketjes zitten in tassen van de Bijenkorf, boeken belanden in de zakken van een kaasboer. Iedereen die met een tas rondloopt, verandert in een danser in de choreografie van de ‘kringloopsculptuur’, schrijft de kunstenaar in zijn P.T.-ART-MANIFEST (1981). Zijn artistieke overwegingen rond de plastic tas, gedrukt op een plastic tas, presenteerde hij voor het eerst in Den Haag. Gekleed in een hemd dat hij maakte van een plastic tas.
Lopende reclameborden
In 1964, toen de plastic tas Lens’ aandacht trok, zag je nog niet zo veel plastic tassen. Pas vanaf de jaren zeventig veroverden ze het straatbeeld en gaven de meeste winkels met reclame bedrukte zakken mee naar huis. De ontwerpers overtroffen zichzelf in het bedenken van aantrekkelijke prenten. Lens: “Iedereen had na een tijd een rijke collectie. Uiteindelijk werd een tas een onderdeel van ons imago. Intellectuelen liepen bijvoorbeeld vaak met een strakke, witte tas of een zak van een goede boekhandel rond.”
Zo zijn we in lopende reclameborden veranderd, stelt Lens. Daar verzet hij zich tegen. “We geven al zo veel uit in de winkels. Moeten we dan ook nog eens de pr voor die merken doen?” Ook dat is voor hem een motivatie om de tassen te bewerken: hij schildert handelsmerken over en zet er nieuwe beelden op. Altijd met de hand en in het zwart, de kleur van censuur. “Zo krijgt een tas, een massaproduct, toch een unieke vorm en worden we bevrijd van de lelijkheid van sommige logo’s.”
‘Bob Lens - De Plastic Tas’ is te zien t/m 8 september in Stedelijk Museum Schiedam.