Opinie
Beschouw het geheim als geheim
’Ze zeiden dat ik goed was’, gesprekken met Ton Lutz, Vpro’s Onvoltooid Verleden Tijd, 31/8 radio 1, 11.05 uur.
Zelf moest radiodocumentairemaker Mathijs Deen ook dubbel en dwars luisteren wat zijn geïnterviewde nou ook al weer zei. Acteur, regisseur en theaterdocent Ton Lutz zegt immers ’niet zomaar wat’, al klinkt hij soms ’enigszins enigmatisch’.
Lutz is er de figuur niet naar om raadselachtigheid te ontsluieren, eerder werpt hij nieuwe mysterieuze cirkels rond zijn ondervragers. In de radiodocumentaire weerklinkt een fragment uit Ionesco’s ’De koning sterft’ met Lutz in de titelrol. „Ik zal sterven ja, maar op de manier en de tijd die ik bepaal.” Lutz lijkt even niet te geloven dat hij het zelf is die hij hoort, maar herinnert zich meteen de eerste rol die hij ooit speelde: de geest van Hamlet’s vader. Grinnikend: „Ik speelde een dode. Die was er al niet meer.”
Later stierf hij honderden (klassieke) doden op het toneel. „Tja: doodgaan op het toneel, en een uurtje later loop je buiten. Het geheim van de dood kun je niet ontcijferen.”
Samen met Lutz’ oud-leerlinge Saskia de Boer bezocht Mathijs Deen de toneelvader en theaterpedagoog voor zes gesprekken in het afgelopen jaar waarin Lutz 89 werd. Ze kregen twee voorwaarden vooraf: „Ik wil geen biografisch portret en ik wil geen strakke deadline.”
Lutz klinkt monter en laat zich nergens uit de tent lokken. Gesteld dat dat zou moeten. Aan het slot stuurt hij zijn interviewers alsnog met een valselijke lach het riet in: „Jij wilt het naadje van de kous weten hè? Er zijn ook sokken zonder naadjes. Rondgebreid.”
Allicht willen zijn ondervragers weten of Lutz ooit last van ijdelheid had, zo men daar last van kan hebben. Lutz’ antwoord klinkt behendig maar is vast oprecht: „Ik wist niet eens wat ijdelheid was. Ik hoorde altijd dat ik goed was. Je schminkt je zo goed mogelijk, je speelt zo goed mogelijk als je kunt, en dan krijg je te horen dat je goed bent. Dan denk je: zóooh, ze vinden me goed. Dan moet ik doorgaan. Tot het einde der dagen. Dit moet ik doen. Dit is het. Dit is mijn leven. Zo ben ik geboren.”
Verder valt daar welbeschouwd niets aan toe te voegen. „Ik kan het niet uitleggen. Misschien is dat wel ijdelheid. Dat ik niet over mezelf kan praten. Of quasi-onverschillig zeg: ’Ach jongens, ’t is maar toneel’.”
Aanvankelijk wilde hij theatercriticus worden, maar liet zich in de hoedanigheid van toneelspeler ’door het theaterfenomeen overrompelen, overvallen’. Als in de documentaire een Vondel reciterende Albert van Dalsum weerklinkt, neemt Lutz onmiddellijk afstand: „Je verstaat d’r geen woord van! Dat is je laten drijven op retoriek. Ik wou daar niet bijhoren, dat is een truc.”
Wat hij dan wel wilde? Zoeken naar ’het geheimzinnige van met kunst- en vliegwerk een levend mens te maken’ op het toneel. In elk toneelstuk opnieuw, die overigens steeds over hetzelfde gaan: ’dat niet te achterhalen gedragspatroon van mensen die elkaar liefhebben en dan liefhadden. Toneelstukken zijn geschiedenissen van mensen die het moeilijk hebben. Dat geheim te doorgronden lukt nooit. Wel dat geheim aan te raken: het geheim als geheim te beschouwen’.
Hoe hij dat als pedagoog aan zijn leerlingen van de Amsterdamse toneelschool duidelijk maakte? „Het is niet alleen de tekst, maar wat de wóórden gaan betekenen. Toneelspelen is: denken en ademhalen.” ’Ga jij daar maar ’ns staan denken’, kreeg een toneelschoolleerling dan te verstaan. Die kreeg prompt op zijn of haar donder als dat met gesloten ogen gebeurde (’Ja ik ben aan ’t denken!’), want dan wees de toneelpedagoog terecht: ’Wil je ’t gewichtiger maken dan het is?’ Of: ’Kijk nou niet zo naar de grond!’, en zeker niet: ’Kijk mij eens denken’. „Denken”, hamert Lutz er nog steeds in, „is een activiteit, geen kast vol leuke (zijn of niet te zijn-)wijsheden. Denken is ook een ontdekkingsreis, net als toneelspelen. Wonderlijk; zo had ik dat nog nooit gedacht.”