Behendige tegenstelling tussen licht en donker.
Kostbaar glas, letterlijk flonkerend en schitterend goud en zilver naast uit exotische streken geïmporteerd en dus duur porselein: het zijn beslist geen alledaagse voorwerpen die de 17de-eeuwse schilder Willem Kalf in zijn stillevens plaatste.
Met dergelijke voorwerpen verraadde de koper van zijn schilderijen meteen ook zijn voorkeur wat mode en huisinrichting betrof: alleen met objecten in dergelijke materialen uitgevoerd kon je de indruk wekken het bestaan van een well-to-do burger te leiden. Deze luxueuze sfeer kenmerkt alle werken van Kalf, met uitzondering van hetgeen hij in zijn Parijse periode heeft gemaakt toen hij zijn stillevencomposities in boereninterieurs verwerkte.
Voor het eerst in vele jaren onderneemt Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam een poging om zijn ietwat vergeten stadgenoot middels een veel te bescheiden retrospectieve recht te doen.
Willem Kalf (1619-1693) is ondanks het feit dat zijn stillevens van hoogwaardige kwaliteit zijn, nooit tot de hoogste regionen van de meesters van de Gouden Eeuw doorgedrongen. Het is een lot dat meer van zijn collega’s met dit specialisme is toegevallen. Het publiek door de eeuwen heen, ziet nu eenmaal liever een fraai boeket met bloemen uit zowat alle jaargetijden dan een porseleinen Chinese kan en een zilveren schaal waarop een rood gekookte kreeft klaar voor consumptie ligt. Maar na decennia van negatie gloort er de laatste tijd weer wat hoop. Zo deed het Frans Halsmuseum in Haarlem deed een oprechte poging de schilderskwaliteiten van Pieter Claesz uit te lichten En onlangs sloot Museum het Prinsenhof in Delft een goedbezochte succesvolle presentatie van Jan van Huysum af. Deze schilder wordt vaak in één adem genoemd met het drietal Kalf, Heda en Van Beijeren, stillevenschilders die nog steeds op een ’rehabilitatie’ wachten.
Voor Boijmans, nader gezegd zijn conservator Jeroen Giltaij, is Willem Kalf zonder meer als de belangrijkste stillevenschilder in de Gouden Eeuw te beschouwen. Inhoudelijk gezien mag die stelling wel als correct overkomen, maar ze wordt door de liefdeloze presentatie danig ondergraven. Een schilder als Kalf past veel beter in de oudbouw of desnoods de Bodonvleugel maar echt niet in de kortst geleden gebouwde uitbreiding van het museum.
Voor Boijmans is Kalf een stadgenoot omdat de schilder daar is geboren, er zijn opleiding heeft gehad en er een waarschijnlijk klein deel van zijn bestaan heeft opgebouwd. Er is over zijn leven en de ontwikkelingen in zijn schilderkunst weinig bekend. Zelfs zijn leermeester(s) kunnen nauwelijks bij naam worden genoemd, al duikt die van Hendrick Pot in Haarlem bij Houbraken op en wordt ook Hendrick Sorgh genoemd. Invloed van Pot ontbreekt in Kalfs oeuvre (al blijft het een opmerkelijk feit dat zijn werk uit zijn vroege jaren nogal eens in Haarlem opdook), Sorgh daarentegen is wel traceerbaar.
Ook het feit dat Kalf in de jaren veertig van de 17de eeuw om onbekende redenen naar Parijs vertrekt om daar ongeveer drie jaar werkzaam te zijn, is nog steeds met veel vragen omgeven. Zelfs de reden van zijn vertrek en ook zijn terugkeer (naar Rotterdam waar hij korte tijd moet zijn verbleven om zich vervolgens definitief in Amsterdam te vestigen) zijn nog altijd raadselachtige gegevens in de summiere biografie.
Belangrijker dan al deze feiten die de schilder vaak nauwelijks tot leven weten te wekken, is het ontbreken van enige kennis over de klanten die Kalfs stillevens afnamen. Het feit dat hij een specialisme binnen een in de 17de eeuw zeker breed bedreven genre wist vol te houden, duidt erop dat Kalf heel goed moet hebben geweten voor wie hij zijn schilderijen maakte.
De markt voor het stilleven, in het bijzonder dat met bloemen, was behoorlijk groot. De schilder die in plaats van bloemen voor vruchten, etenswaren of huishoudelijke voorwerpen (alledaags of luxueus maakt wat dat betreft niet veel uit) koos, perkte zijn cliënteel dus al duidelijk af.
In het geval van Kalf betekende dat voor hem nog niet hij dat hij de veilige weg van het in zijn tijd al over-beproefde realisme koos. Net als Rembrandt was Kalf geïntrigeerd door het chiaroscuro dat kort voor hun geboorte (Kalf was 13 jaar jonger dan Rembrandt en overleefde hem bijna een kwarteeuw) in Italië door Caravaggio was ontwikkeld.
Kalf hoort niet tot de school van de uit Utrecht afkomstige Caravaggisten en is waarschijnlijk ook niet in Italië geweest om deze mode aan de bron te leren kennen, maar vrijwel al zijn werk kent de tegenstelling van licht en donker. Kalf gaat uiterst behendig met deze tegenstelling om: de duurste objecten in het stilleven vangen het meeste licht, de lichtbron zelf is niet te zien, evenmin wordt de kijker veel context geboden.
Zoals het een goed 17de-eeuws schilderij betreft is de achtergrond donker, bij Kalf op het diepste zwart af. Elk gouden of zilveren voorwerp steekt dus helder tegen die donkere achtergrond af wat de kwaliteit van het materiaal nog eens extra verhoogt. De symboliek ligt dus duidelijk voor de hand: de kostbare ’stille’ voorwerpen zijn begerenswaardig, maar het schilderij zelf is minstens even aantrekkelijk.