Schrijver en activist Anton de Kom keert in 1932 terug naar Suriname, waar hij al spoedig wordt opgepakt en opgesloten, ondanks protesten van de bevolking die bloedig worden neergeslagen. Hij wordt verbannen naar Nederland. Achterkleinzoon Vincent de Kom tekent deze episode uit zijn leven op in het onlangs gepubliceerde boek Antonlogie. Een ingekorte versie.
In december 1932 ontving Anton de Kom in Den Haag slecht nieuws uit Suriname. Zijn moeder was ernstig ziek. Dat was de directe aanleiding om met zijn gezin, bestaande uit echtgenote Nel en hun jonge kinderen Ad, Cees, Ton en Judith, de koffers te pakken en naar Suriname te vertrekken. Bij aankomst stond in de haven van Paramaribo een menigte te wachten; onder hen bevonden zich ook drie bewapende rechercheurs.
Gouverneur Bram Rutgers was door het Nederlandse ministerie van koloniën per geheim telegram op de hoogte gesteld en gewaarschuwd voor de komst van De Kom. Die stond volgens hem in Nederland bekend als ‘een fel revolutionair agitator’. Het gouvernement had de politie de opdracht gegeven om De Kom direct na aankomst te schaduwen en geen moment uit het oog te verliezen. In Suriname vreesde het koloniaal bestuur voor een revolutie en omverwerping van het lokale gezag.
Het gouvernement zag hem als toekomstig leider van een opstand
Terwijl De Kom per schip onderweg was naar Suriname wisselden onder anderen de politiecommissaris en procureur-generaal Van Haaren verschillende brieven uit waarin zij scenario’s uitwerkten en waarmee zij hoopten ‘onlusten’ te voorkomen. In die brieven werd duidelijk dat het gouvernement hem zag als toekomstig leider van een opstand. In de jaren ervoor was in Suriname een arbeidersbeweging opgekomen. Het koloniaal bestuur was bevreesd voor de aantrekkingskracht van De Kom, die zich al eerder had ingezet voor de rechten van arbeiders in Suriname vanuit Nederland. Het was die aantrekkingskracht die er uiteindelijk voor zou zorgen dat de machthebbers hem zouden arresteren. Maar eerst probeerden zij met man en macht al zijn activiteiten te verhinderen.
Over die plannen had De Kom in de weekendeditie van de krant De Banier in januari 1933 al meer losgelaten. Primair was hij voor familiebezoek in Suriname, maar hij wilde ook iets doen aan voorlichting en verheffing van zijn landgenoten. Want, zo vertelde hij de journalist: “Wij zijn gekleurde Nederlanders en dezelfde rechten, welke de blanke Nederlanders hebben, komen ons ook toe”. Hij sprak schande van de misère in Suriname, zowel economisch als politiek-bestuurlijk. Hoelang het gezin zou blijven, wist hij nog niet. Maar “vast staat echter dat hij zijn tijd in ons midden nuttig en voor land en volk dienstbaar zal maken”. Over de mensen die hem bespioneerden en achtervolgden in opdracht van het bestuur was De Kom helder: “Evenmin zoals ik last heb van die lui, zullen zij geen last van mij hebben”.
Verdeel-en-heersstrategie door de kolonisator
Het werd De Kom onmogelijk gemaakt mensen toe te spreken, maar hij was niet uit het veld te slaan. Hij kwam op het idee de mensen bij zijn vader thuis te ontvangen. Er verscheen een bordje op het erf met daarop de tekst ‘a. de kom’s adviesbureau’. Hierover schreef hij later: ‘Iedereen die behoefte had aan raad, kon gratis bij me terecht. Het liep onmiddellijk storm.’
Het gezag hield De Kom ondertussen nauwlettend in de gaten. Procureur-generaal Frans van Haaren werd meermaals gezien toen hij door de schutting van het huis aan de Pontewerfstraat spiedde. Hij zag iets gebeuren wat hem totaal niet beviel: mensen uit de verschillende bevolkingsgroepen verenigden zich. Dat was een directe bedreiging voor de verdeel-en-heersstrategie die de kolonisator al ruim driehonderd jaar in Suriname voerde.
Later die maand was het drukker dan ooit in de Pontewerfstraat. De krant De Tribune tekende deze woorden van De Kom op: ‘De toeloop werd ondanks deze ophitsing tegen mij steeds groter. Ik besloot dan ook den 1sten Februari op het erf van mijn vader een openbare vergadering te houden. Het gouvernement liet echter weten, dat de meeting verboden was.’ Anton de Kom liet de vergadering doorgaan, ondanks het verbod. Die ochtend was de politie in groten getale aanwezig, bewapend. Duizenden mensen kwamen naar het erf. De Kom verwachtte een bloedbad en annuleerde de vergadering op het laatste moment.
‘Arresteert die kerel’
Aan De Tribune vertelde De Kom dat hij protest aantekende bij de politiebevelhebber: “Die verwees me naar een politiebureau. Later bleek dat een hinderlaag te zijn. Op straat, in tegenwoordigheid van de duizenden arbeiders, durfden ze me niet te pakken. Om botsingen te vermijden ging ik vlug per taxi naar het bureau. Daar was de gehate procureur-generaal mr. Van Haaren, die de agenten onmiddellijk toe brulde: ‘Arresteert die kerel’.”
Dat hij inderdaad om deze reden naar het politiebureau werd gelokt, werd bevestigd in een brief van advocaat-generaal Maarten de Niet aan gouverneur Rutgers. Een aankondiging van gouverneur Rutgers verscheen op 4 februari in alle kranten in Suriname: Anton de Kom was in bewaring genomen, omdat vermeend bewijsmateriaal bevestigde dat hij het gezag omver wilde werpen. Ondertussen ging ook het gerucht rond dat De Kom op dinsdag 7 februari weer vrij zou komen, als gevolg van het plan om met een massa naar het parket te trekken en de vrijlating van De Kom te eisen.
Die dinsdag 7 februari verzamelde zich een menigte op het gouvernementsplein in afwachting van de vrijlating. Het gezag was bang voor een opstand en greep hard in. Op Zwarte Dinsdag vielen twee doden en 22 gewonden. Nadien werd de politie ‘officieel gehuldigd en beloond met een bierfuif’.
Ondertussen zat De Kom opgesloten. Hij vertelde daarover aan De Tribune: “Ze brachten mij naar het Fort Zeelandia, waar ik in een cel met drie deuren opgesloten werd. Om het fort werd een prikkeldraadversperring gemaakt. De cel zat vol ongedierte. Het eten was zeer slecht. Later mocht mijn vrouw me eten laten brengen. Op allerlei manieren trachtten ze me in de war te brengen. Zelfs werd door de politie de beruchte Surinaamse toverkunst toegepast!”
Onder druk gezet om terug te keren
Terwijl Anton vastzat, ging Nel de Kom naar de gezaghebbers. “Ze scheepten mij allemaal af”, vertelde ze daar later over. Ze besloot om met haar kinderen terug te keren naar Nederland. Op 10 mei ging ze nog eenmaal langs op het parket. Daar begreep ze dat haar man toch vrij zou komen.
Het is zeer waarschijnlijk dat De Kom onder druk is gezet om terug te keren naar Nederland, het was de enige optie om vrij te komen. Hierover zei hij: “Ze hebben mij gedwongen voor mijn vrijlating te verklaren dat ik me niet meer met politiek bezig zou houden. Ik heb die verklaring gegeven, maar zij is me afgeperst, zodat ik mij er niet aan geboden acht.”
De discussie over zijn verbanning was door het gezag achter de schermen uitgebreid gevoerd, bijvoorbeeld in een brief van advocaat-generaal De Niet aan gouverneur Rutgers, gedateerd op 7 februari 1933. In deze brief blikte De Niet terug op een overleg met de top van het gouvernement dat op 4 februari (!) plaatsvond, naar aanleiding van de arrestatie en de dreiging van ‘onlusten’ in Paramaribo. Uit zijn analyse blijkt dat De Niet in De Kom voor Nederland weinig gevaar zag. Daarom stelt hij voor: “Logisch zou dus zijn dat zulke hypergevaarlijke personen binnen het rijksverband naar voor hen, maar bovenal voor ons, ongevaarlijke streken zouden kunnen worden geëxterneerd”. Het middel was ‘volkomen gerechtvaardigd’ en ‘misschien zelfs een te fatsoenlijk middel’.
‘Externeren’
Van een vrijwillige terugkeer was dus geen sprake. In de brief werden enkele scenario’s geschetst om het ‘externeren’ van De Kom mogelijk te maken. De Niet stelde verbanning naar Nederland of Nederlands-Indië voor. En hij suggereerde dat het nuttig zou zijn om bij het hoogste gezag in Nederland ‘een dergelijke oplossing te bepleiten’. Duidelijk is dat het gezag al in februari 1933 per telegram meermaals met het ministerie van koloniën correspondeerde. Het verkennen van de verbanning bevestigde ook het vermoeden dat het gouvernement geen wettelijke kaders voorhanden had om De Kom te vervolgen en daarom bewust onwettelijk handelde.
Later zou gouverneur Rutgers de verbanning verantwoorden in brieven aan de minister van koloniën en de Koloniale Staten van Suriname. Zo was voor herhaling ‘geen vrees meer’. En ook werd ‘de rust onder de bevolking bevorderd’. De strafzaak tegen Anton de Kom werd aangehouden zodat de mogelijkheid er was om die ‘eventueel voort te zetten in Nederland’. Over het bewijsmateriaal vertelde de gouverneur slechts: “Wel was het materiaal nog niet van dien aard, dat reeds thans met stellige zekerheid op een veroordeling kon worden gerekend”. Bij het gouvernement was een vurige wens vervuld, want van Anton de Kom was men eindelijk verlost.
Kamp Sandborstel
In zowel de Tweede als de Eerste Kamer werden de gebeurtenissen in Suriname en de verbanning van De Kom in meerdere vergaderingen besproken. De ministers van koloniën Simon de Graaff en later Colijn stelden gedurende opeenvolgende jaren dat De Kom niet was vrijgelaten omdat de aanklacht van opruiing en omverwerping tegen hem niet klopte, maar omdat binnen bestaande wetgeving veroordeling onmogelijk was. Ministers De Graaff en Colijn hebben de Eerste en Tweede Kamer dus onvolledig en onjuist geïnformeerd over De Kom. Na diens terugkeer uit Suriname bleef de inlichtingendienst De Kom achtervolgen.
Terug in Nederland werkte Anton De Kom aan zijn boek Wij slaven van Suriname, dat in 1934 werd gepubliceerd. Ook schreef hij ongepubliceerde romans, filmscripts en kinderverhalen. Hij sprak op tal van bijeenkomsten over de toestand in Suriname en het racisme in de wereld. Daarnaast zette hij zich ook in voor de werklozen in Nederland. In de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het verzet. Op 7 augustus 1944 werd hij door de Duitse bezetter gearresteerd en uiteindelijk overgebracht naar kamp Sandbostel, waar hij overleed in april 1945, vlak voor de bevrijding. Over Suriname bleef hij zijn hele leven dromen:
‘Sranang mijn vaderland.
Eenmaal hoop ik u weer te zien.
Op den dag waarop alle ellende uit u weggewischt zal zijn.’
Door: Vincent de Kom (achterkleinzoon van Anton de Kom en secretaris van de Anton de Kom Stichting). Dit onderzoek kwam tot stand op basis van (her)ontdekt archiefmateriaal.
Dit essay is in zijn geheel te lezen in het zojuist verschenen boek Antonlogie. Verhalen over het gedachtegoed van Anton de Kom, waarin ook bijdragen staan van Mitchell Esajas, Liang de Beer, Guno Jones, Nina Jurna, Rudya Melim, Ianthe Sahadat en Humberto Tan.
Motie eerherstel
Eerder dit jaar werd de motie Eerherstel voor Anton de Kom aangenomen in de Tweede Kamer, de regering zegde toe een ‘gebaar’ te maken om recht te doen aan zijn nagedachtenis en werkt momenteel aan een uitwerking van het eerherstel.
Lees ook: Het kabinet wil Surinaamse vrijheidsstrijder Anton de Kom eren met een ‘ruiterlijk gebaar’
De regering wil een ‘gebaar’ maken om recht te doen aan de nagedachtenis van de Surinaamse vrijheidsstrijder en schrijver Anton de Kom (1898-1945).