Review
Als kind schepte ik naar salamanders
Eerst een opmerking van administratieve aard. De derde bundel van Peter van Lier, 'Gaandeweg rustieker', is niet verschenen bij het uitgevershuis Meulenhoff, zoals zijn eerste twee bundels, maar bij de misschien niet minder sjieke echter zeker veel kleinere uitgever Van Oorschot. Een opvallende transfer, in aanmerking genomen dat Meulenhoff doorgaans de moeilijkere, autonome poëzie uitgeeft, terwijl Van Oorschot traditioneel veel meer inzet op verstaanbaarheid. We stuiten hier vanuit de uitgevers praktijk direct op een van de grote paradoxen van Van Liers poëzie: zij is zeer verstaanbaar en tegelijk nogal ongrijpbaar!
Wat wil en doet Van Lier? Zelf omschreef ik hem naar aanleiding van zijn debuutbundel 'Miniem gebaar' als een 'opgewekte natuurmysticus' die tegenover de waanzin van het volwassen leven de heile Welt van het kind nadrukkelijk in stelling wenste te brengen. Om dat te bereiken -hij is zelf een volwassene natuurlijk- durfde hij naïef én intelligent te zijn. En dat gaf op papier een heel vreemd, onwerkelijk en fascinerend resultaat. Ik vond zijn verzen, ik plagieer nog even mijzelf, een uiterst kiene vorm van 'postmoderne biedermeier'.
Intussen las ik van Jos Joosten, literatuurwetenschapper en criticus, in diens boek 'Onttachtiging', dat Van Liers aandacht voor het kleine geluk moet worden bezien in het licht van de preplatoonse filosofen, Parmenides voorop! Van Lier is zelf filosoof, dus wat dat betreft kun je hem van alles aansmeren. Toch bevredigde Joostens argumentatie mij niet, al was het alleen maar omdat hij bekent dat Van Liers tweede bundel hem heen en weer slingerde 'tussen grote ergernis en ultieme bewondering'. Een dergelijke verdediging van deze poëzie -en dat is wat Joosten beoogt- is wel eerlijk, maar ook heel onbevredigend.
Ik blijf dus liever bij mijn eigen oorspronkelijke intuïties en zie in 'Gaandeweg rustieker' vooral een voortzetting, niet alleen van natuurmysticisme, maar veel meer nog van een volwassen gegrondveste aandacht voor een kinderlijk magische visie op het bestaan. De bundel begint met de afdeling 'Prozaïsch' en daarin wordt nou werkelijk geen gebouw opgeblazen of Nederlandse soldaat doodgeschoten.
Deze prozagedichten bevatten echt pure utopie, echter wel het soort utopie dat in onze eerste tien levensjaren gewoon de 'werkelijkheid' is. En dat getransponeerd naar ons volwassen leven uiteraard! En dan vallen woorden op als 'goedgeluimd', 'prettig', 'levensvreugde', et cetera. Handelingen worden 'zo aangenaam mogelijk' uitgevoerd en de dichter schrikt niet terug voor een regel als: 'Lekker toch, hè, zo'n kop koffie.'
Wat Van Lier mijns inziens vooral doet, en daar heeft hij Parmenides niet voor nodig, is de existentiële mallotigheid van het bestaan attaqueren met de zogenaamd naïeve utopie van de kindertijd. Het is een strijd die zich puur afspeelt in de taal, want daarbuiten gaat de werkelijkheid natuurlijk gewoon haar gure en ongure gang. Maar Van Lier celebreert, in prachtige taal ook nog, een soort ideaal waarvan hijzelf ook wel weet dat het in de praktijk tot mislukken gedoemd is. Hoewel? Wat is er 'mislukt' aan het geluk van het kind in de slotregel van het volgende gedicht?
'Komend van diep, zijn intieme waterwereld verlaten
hebbende, laat een krab zich zomaar,
ruggelings, op de schelpenbank
werpen om, zonder verzet,
het leven te laten in de krachtigste vogelbek, maar waardoor
zijn pantserschild (als meest duurzame deel) wel kans maakt om
gekoesterd te worden in de
zeevondstenverzameling van een kind?'
En wat is er mis met alweer een krabmetafoor uit een ander gedicht, dat na een zware stormnacht stelt: ,,Verplaatst, / in navolging van de krab, een wandelaar (als toerist?) zich // schielijk achterwaarts? // achterwaarts door inzicht?'' Dat de krab zich eigenlijk zijwaarts verplaatst wil ik de dichter zeker niet aanrekenen. Wat hij hier heel mooi aantoont is dat tegenover grote gebeurtenissen (een vogel die een krab opvreet, een storm aan zee) misschien minieme, maar niet onbelangrijke voordelen bestaan: een toevoeging aan een verzameling van een kind, én: inzicht zelfs!
In de middenafdeling 'Wolken...', die uiterst beweeglijke, fragmentarische, snel van uiterlijk veranderende gedichten bevat, vinden we deze hunkering naar een intelligent en volwassen ervaren magische kindervisie herhaaldelijk terug. In dit gedicht bijvoorbeeld:
'Wolken
waaien over, welke weet de
weerman.
Steven onversaagd af op het bos waar varens
groeien, verdriet uitdagen, openlijk. Als
kind schepte ik naar salamanders.'
Een rommeltje, dit gedicht? Nee hoor, al zijn de zinsformaties wel die van snel voorbijdrijvende en van aanzien veranderende wolken. De eerste zin (vs. 1-3) paart weemoed aan humor. De tweede zin (vs. 4-5) geeft verdriet nota bene in de gebiedende wijs een voorkeursbehandeling. De slotzin (vs. 5- 6) plaatst het geheel in het gelid van een dierbare jeugdherinnering (want reken maar dat het vangen van salamanders in je jeugd een spannende ervaring is!). Tja, en op dat definitief voorbije mag je wel met weemoed, humor en verdriet terugzien. En hoe origineel gebeurt dat hier!
In 'Gaandeweg rustieker' is de grote boze buitenwereld die wij dagelijks ervaren meestal opvallend afwezig. Ook de moderne techniek blijft buiten beeld: er rinkelt in deze verzen nog geen mobieltje! Maar de menselijke existentie en de verhouding tot onze jeugd krijgen het volle pond. En niemand van ons zou zijn jeugdige inborst geheel en al mogen kwijtraken, want dat doet schade aan onze..., nou ja: ziel of zoiets. Van Liers taalgebruik is aan de zoetige kant, maar god, het draagt een loden last op zich die door dat 'zoetige' juist draaglijk en verstaanbaar wordt. Klasse. En erg origineel.