AfscheidsverhaalCorrespondente Runa Hellinga
Hongarije is Europa’s besloten achtertuin
Het ene na het andere communistische regime kwam tot zijn einde in het najaar van 1989, ook in Hongarije. Runa Hellinga was daar tot voor kort Trouw-correspondent en zag hoe, na de hooggespannen verwachtingen, hoop en ondernemerszin vervlogen. Het land dat ze achterlaat, is in zichzelf gekeerd en stevig door een hek afgesloten.
We woonden in 1990 net in Hongarije toen we naar het stadje Zsámbék gingen om de feestelijkheden voor de 15de maart bij te wonen. Het communistische regime was net gevallen en voor het eerst in decennia konden de Hongaren die dag, de herdenking van de opstand tegen de Habsburgse keizer in 1848, vrij vieren. De communisten hadden dat altijd verboden, omdat de machthebbers vreesden dat zo’n herdenking op protesten tegen Moskou zou uitlopen.
Een grote groep dorpelingen met groen-wit-rode kokardes op de borst trok in optocht naar een lokaal monument. Daar zong iedereen na het aanhoren van een lange speech het droefklinkende Hongaarse volkslied. We keken wat verbaasd naar die serieuze plechtigheid, anderhalve eeuw na dato. Dat, op zijn beurt, verbaasde onze tolk András. Herdachten wij het einde van de Tachtigjarige Oorlog dan niet? Destijds vond ik het prachtig, zoveel historisch bewustzijn. Nu ik haast dertig jaar later naar Nederland ben teruggekeerd, kijk ik er toch iets anders naar.
Huilden om de dood
Want hoeveel heeft het met echt historisch bewustzijn te maken als vrouwen in tranen uitbarsten vanwege het ‘bloedbad van Arad’, zoals ik twee jaar geleden in het stadje Vác zag gebeuren? Ze huilden om de dood van dertien officieren die in 1849 vanwege hun deelname aan de opstand werden geëxecuteerd. Anderhalve eeuw lang proostten Hongaren niet met bier omdat de executeurs destijds het bierglas op hun dood geheven zouden hebben.
Het verdrag van Trianon, waarbij Hongarije na de Eerste Wereldoorlog twee derde van zijn grondgebied verloor, roept soortgelijke emoties op. Nu was dat een ingrijpende gebeurtenis met grote consequenties. Maar zelden erkent iemand dat de minderheden goede redenen hadden om onder Hongaars bestuur uit te willen. Dat had namelijk niets met Serviërs, Slowaken of Roemenen op en wilde hen, bijvoorbeeld via verplicht Hongaarstalig onderwijs, omturnen tot goede Magyaren, zoals de Hongaren zichzelf noemen.
Niet alleen de Hongaren, alle volkeren in de regio hebben een kokerblik op hun geschiedenis. In de aanloop van de Bosnische oorlog toonde de Servisch-Bosnische leider Radovan Karadzic me een kaart waarop hij met één armzwaai het Italiaanse Triëst als Servisch gebied claimde. In het Kroatische Zagreb kreeg ik vergelijkbare kaarten te zien, vergezeld van eenzelfde claim. Beide partijen beriepen zich op lang vervlogen Servische, dan wel Kroatische koninkrijken.
Positieve herwaardering
In Boekarest sprak ik een student die echt niet begreep waarom de Hongaren zich in Roemenië minder thuis voelen dan hijzelf. Dat die Hongaren eigenlijk vinden dat Roemenië een deel van Hongarije heeft gepikt, had hij uiteraard nooit gehoord op school.
Geschiedenis en politiek, je kunt ze niet loskoppelen, zeker niet in Centraal-Europa. Niet voor niets liet premier Viktor Orbán de afgelopen jaren diverse historische onderzoeksinstituten sluiten om ze te vervangen door het Veritas-instituut, dat de uitdrukkelijke opdracht heeft de Hongaarse geschiedenis van de afgelopen 150 jaar te ‘reëvalueren’. Dat leidde onder meer tot een positieve herwaardering van Miklós Horthy, staatshoofd tussen 1921 en 1944 en bondgenoot van Hitler.
Maar de grootste historische reëvaluatie vond plaats tijdens mijn eerste jaren in de regio. Alles wat tot dan toe goed geweest was, was plotseling slecht, en omgekeerd. Hongarije, en de buurlanden, gingen politiek, sociaal en economisch totaal op de schop.
Telefoon delen met de buurvrouw
De verwachtingen waren hooggespannen, want de materiële achterstand van Centraal-Europa was gigantisch. Hongarije behoorde tot de beter ontwikkelde communistische landen, maar zelfs in Boedapest moesten we onze telefoonlijn delen met de buurvrouw.
De meeste dorpen hadden geen gas of stromend water, geen verharde wegen en al helemaal geen telefoon. Toen we in 1992 een huisje in een dorp kochten, schaften we dan ook meteen voor duizend gulden een twee kilo zware ‘mobiele telefoon’ aan om bereikbaar te blijven. Het ding was ook handig als onze vaste telefoon het weer eens niet deed, wat ongeveer iedere twee weken gebeurde.
De productiemethoden van communistische staatsbedrijven liepen hopeloos achter en van milieumaatregelen had nog nooit iemand gehoord. Na een nacht op een camping in de buurt van een grote fabriek was onze tent de volgende dag bedekt met witte asvlokken. In Tsjechoslowakije reden we door dennenbossen waar door de luchtvervuiling geen naald meer aan de bomen zat.
Net zo welvarend als Duitsland
Maar nu mensen vrij konden kiezen, de winkels plots vol met interessante goederen lagen en westerse investeerders stonden te dringen, zou Centraal-Europa binnen luttele jaren ongetwijfeld net zo welvarend zijn als Duitsland. Dat was althans de verwachting van veel Hongaren, Polen en Roemenen. Zelf dacht ik dat dat wel iets langer zou duren, maar dat iedereen blij zou zijn met de invoering van democratie en markteconomie vond ik, net als min of meer iedereen in West-Europa, eigenlijk vanzelfsprekend.
En in de eerste jaren leek het daar ook op. Overal kwam je enthousiaste mensen tegen die bruisten van de ideeën. Onze buurman Zoli had wekelijks een nieuw briljant plan. De ene keer een handeltje, dan weer een sokkenbreimachine waarmee hij in de schuur Adidas-sokken wilde gaan maken. Dat dat niet zomaar mocht, was voor hem echt een grote verrassing.
Het werd uiteindelijk een winkel, van pakweg één bij één meter, met speciaal zwemgoed voor topsporters, geïmporteerd als gratis monsters die hij bij ons liet bezorgen. Wij vonden het idee absurd, maar hij had een paar jaar later wel een keten van drie sportzaken.
Dat sprankelende enthousiasme zat nog in mijn hoofd toen ik in 1998, na een verblijf van een aantal jaren in Zuid-Afrika, naar Hongarije terugkeerde. Maar de sfeer was veranderd. De val van het communisme had veel staatsbedrijven de das omgedaan en vele duizenden Hongaren hun baan gekost. En de meesten waren geen Zoli’s die geboren waren voor het ondernemerschap.
Trabant
Mensen klaagden over corruptie en vooral over sociale en economische onzekerheid. Een hele generatie was tussen wal en schip gevallen. Ze misten de juiste opleiding en talenkennis voor een goedbetaalde baan bij een westers bedrijf en treurden over de zekerheden die ze in het verleden hadden gehad: een gegarandeerde baan, een (vaak piepkleine) woning en, na tien jaar wachten, een Trabant.
Die onvrede leverde Viktor Orbán dat jaar zijn eerste verkiezingsoverwinning op. Hij profileerde zich, ook toen al, als nationalist en sterke man, een combinatie die het traditioneel goed doet in de regio. Tot op de dag van vandaag leggen Hongaren bloemen op het graf van János Kadár, de communistische leider van 1956 tot 1988 en voor velen het symbool van een veilige tijd. Trouwens, meer dan 60 procent van de Roemenen meent dertig jaar na diens executie dat dictator Ceausescu hun beste president ooit was.
Na de crisis van 2008 vond nog maar 56 procent van de Hongaren dat de politieke veranderingen van 1989 een verbetering hadden opgeleverd. Markteconomie was nog minder populair: 91 procent meende dat het land op de verkeerde weg was. Veel mensen vonden een sterke leider beter dan een sterke democratie. Geen wonder dat Orbán in 2010 nogmaals een klinkende verkiezingsoverwinning behaalde.
Huiverig om te investeren
Maar sterke leiders laten weinig ruimte voor anderen. Van de sprankelende energie van de Zoli’s begin jaren 90 is anno 2019 weinig over. Veel ondernemers zijn huiverig om te investeren. Je moet zorgen dat je omzet onder dertig miljoen forint (nog geen ton) blijft, anders loop je risico dat mensen dicht bij Orbáns Fidesz-partij de zaak willen overnemen, vertelde een bevriende horeca-ondernemer. Daarvoor zijn mogelijkheden genoeg via speciale wetgeving of extra belastingcontroles en inspecties. Of anders wordt een vergunning gewoon niet verlengd.
De afgelopen jaren zagen bijna al onze vrienden hun kinderen naar het buitenland vertrekken, samen met honderdduizenden anderen. Ze vertrokken vanwege betere studiemogelijkheden en betere werkkansen, maar ook vanwege een cultureel klimaat waarin voor alternatieve ideeën, debat en jongerencultuur steeds minder ruimte is. Het zijn gouden tijden voor liefhebbers van de volksdans en volksmuziek.
Orbán zelf noemt zijn bewind een illiberale democratie. Oppositieleden spreken steeds vaker over een nieuwe dictatuur. Nu zitten in dictaturen politieke tegenstanders in de gevangenis of worden vermoord om hun mening. Dat gebeurt in Hongarije niet. Weliswaar worden oppositiemedia op allerlei manieren dwarsgezeten, maar ze kunnen wel schrijven wat ze willen. En bij de recente gemeenteraadsverkiezingen wist de oppositie ondanks de nodige obstakels, zoals de staats-tv die aanhoudend propaganda voor de regeringspartij maakt, toch meerdere steden te veroveren.
Consequenties
Geen dictatuur in de ouderwetse zin van het woord dus, maar wel een autoritair regime. Veel mensen denken twee keer na voor ze iets op Facebook posten of met naam en toenaam een journalist te woord staan. Want dat kan consequenties hebben, voor henzelf of voor familieleden met een overheidsbaan. Je zou de eerste niet zijn die om een kritische post op straat komt te staan.
Het doet een beetje denken aan het bewind van János Kádár. Vanaf de jaren 70 werden in Hongarije geen dissidenten meer opgesloten. Maar wie kritisch was, maakte geen carrière of verloor zijn baan. Wie zijn mond hield, kon rekenen op werk, een woning, een auto en geneugten als een weekendhuisje.
Communistische landen hadden informatiebureaus die de perscommunicatie van alle ministeries en overheidsorganisaties regelden. Ook nu is de Hongaarse regeringscommunicatie geheel gecentraliseerd. Ambtenaren, maar zelfs ministers, zullen nooit iets zeggen zonder de expliciete toestemming van Orbáns informatiebureau.
Zorgvuldig geregisseerd
Buitenlandse correspondenten en onafhankelijke Hongaarse journalisten krijgen bijna nooit een interview met een minister, laat staan met Orbán zelf. Ook persconferenties met de premier zijn zelden, en duren hooguit een paar zorgvuldig geregisseerde minuten. Wie wil weten wat hij denkt, luistert maar naar zijn toespraken, zijn wekelijkse radiopraatje of leest de verklaringen van staatspersbureau MTI. Zo deden de communisten het ook.
Toen ik in 1989 mijn eerste verhalen over Hongarije schreef, gold het land als vrolijkste barak in het communistische kamp. Nu is het eerder Europa’s achtertuin: besloten, in zichzelf gekeerd en stevig door een hek afgesloten.
Lees ook:
Voormalige vriend Molnár: Viktor Orbán een dictator noemen, gaat me nog steeds te ver
Hij is medeoprichter van de Hongaarse Fidesz, maar zag al snel dat macht boven de morele waarden gaat in de regeringspartij. Nu bestrijdt Péter Molnár zijn voormalige vriend, premier Viktor Orbán, met poëzie.