Samen met de hulpverleners en hun gezinnen, en de kinderen uit Loegansk reden Michiel Driebergen en een collega-journalist naar het westen van Oekraïne.

ReportageOorlog in Oekraïne

Halsoverkop de auto in en alleen maar snickers te eten: de vlucht naar West-Oekraïne

Samen met de hulpverleners en hun gezinnen, en de kinderen uit Loegansk reden Michiel Driebergen en een collega-journalist naar het westen van Oekraïne.Beeld Michiel Driebergen

Het begon min of meer als een grap. Als de oorlog uitbrak, zou correspondent Michiel Driebergen chauffeur worden van een vluchtelingenkonvooi. Nog geen dag later trad het plan in werking. Het reisgezelschap doorkruiste in enkele dagen Oekraïne.

Michiel Driebergen

In Moekatsjevo ontdekte ik dat er twee soorten mensen bestaan: de mens van de vrede en de mens van de oorlog.

De mens van de vrede slentert ontspannen rond op straat. Hij heeft oog voor de schoonheid om hem heen, zoals een meeuw die in glijvlucht over de rivier de Latoritsa scheert. Hij stapt zorgeloos een café binnen, bestelt er cappuccino en eet er een taartje bij. De mens van de vrede is overal te vinden in Moekatsjevo, een stadje in het uiterste westen van Oekraïne. Daar is het vooralsnog veilig. Zoals het vroeger bijna overal veilig was.

De mens van de oorlog jaagt zichzelf voort, zonder op de mensen om hem heen te letten. Hij is koortsachtig op zoek naar iets wat niet te vinden is, en ontvangt voortdurend angstige berichten uit de ­wereld die hij achterliet. Ook de mens van de oorlog tref je inmiddels overal aan in Moekatsjevo, dat aan de westkant van het Karpatengebergte ligt. Momenteel worden steeds meer Oekraïners zoals hij.

Ook ik was een mens van de oorlog geworden. En ik begreep de mensen van de vrede niet meer. Zien zij het niet? Hoe kun je naar een café gaan en cappuccino bestellen?

ZONDAG 20 FEBRUARI: DE AANLOOP NAAR DE GROTE OORLOG

De oorlog had me op de hielen gezeten. Het weekend voordat de strijd in Oekraïne een grote oorlog werd, bracht ik door in de regio Donbas. Daar wordt al sinds 2014 gevochten door het Oekraïense leger tegen door Rusland gesteunde gewapende milities. Samen met een Duitse collega-journalist volgde ik een groep hulpverleners uit Charkov. Zij werkten al jaren aan de Oekraïense kant van het frontgebied. We wilden verhalen maken over hoe burgers daar de escalatie van het conflict doorstonden.

In het dorp Vroebivka, op tien kilometer van het front, bracht een van de tienermeiden van het dorp ons naar een verse bomkrater. Het gat was zo groot dat het meisje erin leek te verdrinken. Verderop troffen we kapotte elektriciteitsdraden aan, en een volledig verwoest huis. Aan de weggeslingerde munitiekisten was te zien dat het om een Oekraïense legerbasis ging.

Het leek wel 2014 en 2015, de eerste hete jaren van de oorlog in het oosten van het land. Ik herinnerde me een nacht in een ondergrondse bunker, nabij Marioepol, tussen angstige militairen: daar leerde ik wat het is om een bombardement mee te maken. Ik was met de schrik vrij gekomen, maar nu moest ik er blijkbaar weer aan ­wennen.

De volgende dag keerden we terug naar Vroebivka. We wilden de hulpverleners met de tieners aan de slag zien. Er bleek juist weer een beschieting te zijn geweest. In de hoofdstraat van het dorp zat geen raam meer in de sponningen. De vrouwen huilden en veegden glasscherven op. Mannen timmerden nieuwe kozijnen en bedekten die met zeil. Ik ontmoette twee tienerjongens. Wonder boven wonder raakte niemand gewond bij de beschietingen, vertelden ze me.

Ik kon toen niet bevroeden dat ik zes ­dagen met hen op reis zou zijn.

Die middag ontmoetten onze hulpver­leners de jongeren van het dorp. “Mijn grootste angst? Dat een granaatscherf het huis in vliegt en mijn hoofd raakt. Dan ben ik in één klap dood”, vertelde een van de jongens. “Wat als er een bom op mijn huis valt en mijn moeder en oma sterven? Dan ben ik alleen”, zei een meisje.

Precies op dat moment volgde een ­mortieraanval. We moesten schuilen in de kelder. Zelf was ik voorbereid op beschietingen, maar voor deze jongeren bleek het bombardement van het dorp een schok: het was voor het laatst zo erg in 2018, toen de vader van een klasgenoot omkwam, vertelden ze.

Stond er dan echt een grote oorlog op het punt van beginnen? Het voelde wel zo, dacht ik.

Met toestemming van hun ouders reed een aantal Oekraïense tieners met correspondent Michiel Driebergen mee, met de oorlog op de hielen. Beeld Michiel Driebergen
Met toestemming van hun ouders reed een aantal Oekraïense tieners met correspondent Michiel Driebergen mee, met de oorlog op de hielen.Beeld Michiel Driebergen

Het was koud in de kelder. De volwas­senen, ook ik, stonden onze truien af aan de tieners – die bibberden, hoewel onduidelijk was of dat van de kou was of van de angst. Alleen de 16-jarige Viktoria weigerde een arm om haar schouders. Ze maakte zich ­zorgen om anderen. “Ik hoop dat mijn moeder de kelder heeft gehaald”, verzuchtte ze.

DINSDAG 22 FEBRUARI: IN DE SCHUILKELDER

De volgende dag werd alles alleen maar erger. In Stanitsa Loeganska, waar mensen het front konden oversteken van de door pro-Russische milities bezette republieken naar Oekraïne, deed ik interviews. Die gingen over Poetins erkenning, een dag eerder, van de twee republieken Donetsk en Loegansk. Ik ontmoette een gepensioneerde mijnwerker. Hij vreesde een grote oorlog, en had besloten Loegansk voorgoed te verruilen voor zijn buitenhuis in Berdjansk aan de Azov-zee. “Daar komen de Russen nooit”, bezwoer hij.

Dat die plaats een week later door het Russische leger bezet zou zijn, konden we niet vermoeden.

Op de terugweg moesten we langs het stadje Sjastja – dat geluk betekent. Ook daar waren beschietingen. De elektriciteitscentrale was geraakt: een grote zwarte rook­kolom bood een apocalyptische aanblik. “Als je erlangs wilt, moet je het nú doen.

En snel,” zeiden de militairen bij de controlepost. Het schieten zou alleen maar intenser worden, verwachtten ze, dus we moesten wel. Ik gaf gas. Op de weg lagen scherven van mortieren, die ik niet ontwijken kon. De band scheurde, maar ik moest blijven rijden. Bij de eerste bebouwing van het plaatsje doken we een schuilkelder in.

Daar troffen we andere bewoners. Ik herinner me een vrouw die telkens even naar boven ging, om te kijken of alles in orde was met haar oude invalide moeder, die de gang naar de kelder niet kon maken.

Dat Sjastja een week later niet meer zou bestaan, konden we niet vermoeden. De Russen maakten het stadje met de grond ­gelijk. Aan de vrouw en haar moeder durf ik niet te denken.

’s Avonds, toen ik in een restaurant op veilige afstand mijn verslag schreef voor de krant, kwamen plots de tieners van Vroe­bivka binnen. Ze wilden mee naar Charkov, verklaarden ze. Weg uit het oorlogsgebied. Ze vertikten het nog langer in de kelder te zitten.

Ze wilden overleven. “We zochten onze spullen en papieren bij elkaar, maar we bleven twijfelen”, vertelde Viktoria me. “Mijn moeder gaf me het laatste zetje. ‘Ik zal meer rust hebben als jij veilig bent’, zei ze.”

Tijdens de vlucht passeert het konvooi verschillende controleposten. Beeld Michiel Driebergen
Tijdens de vlucht passeert het konvooi verschillende controleposten.Beeld Michiel Driebergen

Vanaf dat moment zat onze auto vol ­tieners. Met toestemming van hun ouders evacueerden zij zichzelf en wij waren hun reddingsboei. De volgende dag, in Charkov, bezochten we samen de dierentuin. Ik fotografeerde Viktoria met haar twee beste vriendinnen bij een reusachtige gouden ­pinguïn. “Elk geluid dat ik hoor lijkt op het geluid van schieten”, vertelde Viktoria.

Dat ook Charkov toen de laatste vredige dag beleefde, wisten we nog niet.

DONDERDAG 24 FEBRUARI: DE DAG DAT DE OORLOG BEGON

De volgende ochtend belde Katja Sjoetalova, een van de hulpverleners, me wakker. “Poetin heeft iets gezegd op tv. We horen explosies. Het is begonnen.”

Hoe vroeg het was, weet ik niet meer. Wel wist ik dat ik onmiddellijk weg moest. Als dit klopt, gaat alles kapot, realiseerde ik me.

In de dagen ervoor hadden we, min of meer schertsend, een plan gemaakt voor in het geval er een invasie zou komen. Ik zou een van de chauffeurs zijn van een konvooi van drie auto’s. Samen met de hulpverleners met hun gezinnen, en de kinderen uit Loegansk zouden ik en mijn collega-journalist westwaarts reizen. We hadden de auto’s ­volgetankt, gecheckt of we alle papieren ­gereed hadden, en een eventuele ontsnappingsroute uit de stad uitgestippeld.

We hadden het plan nooit serieus genomen, maar nu trad het in werking. We waren er klaar voor.

Ik pakte mijn spullen in, met de routine van jaren koffers pakken. Vervolgens nam ik een lange, warme douche, beseffend dat zoiets lang niet mogelijk zou zijn. Ik schakelde mijn satelliettelefoon in, die ik voor de zekerheid uit Nederland had meegenomen. Ik schoof de antenne uit, en hing mezelf en het apparaat uit het hotelraam. Het was donker en koud. De vloekende conciërge op de binnenplaats bevestigde het begin van de grote oorlog. Met veel ‘bljat’ (een Russischtalige vloek) schreeuwde hij in zijn telefoon.

“Ze bombarderen Charkov en Kiev!” Mijn telefoon kreeg verbinding met de satelliet, ergens in de atmosfeer. Op datzelfde moment hoorde ik de explosies. Die waren van een ander kaliber dan die ik in de Donbas gewend was. Bij de volgende reeks ontploffingen maakte ik een filmpje, en postte dat op Twitter. Godzijdank werd het licht.

We meldden ons op een afgesproken plek: mijn collega en ik, drie gezinnetjes uit Charkov en de groep tieners uit Vroebivka die het oorlogsgeweld juist waren ontvlucht. “Ik droomde van explosies”, vertelde de 15-jarige Katerina. “Dat kan niet waar zijn, want we zijn in Charkov, dacht ik. Toen ontwaakte ik. Het bleek echt.”

De rit begon. Het was al druk op de wegen. De ene helft van de stadsbewoners leek te vertrekken. De andere helft stond in rijen voor de apotheek, de bakker en het tankstation. Paniek was er niet. De mensen keken wezenloos voor zich uit.

Viktoria (16) (roze jas) uit Vroebivka in de dierentuin van Charkov, een dag voor de oorlog uitbrak in die stad. Beeld Michiel Driebergen
Viktoria (16) (roze jas) uit Vroebivka in de dierentuin van Charkov, een dag voor de oorlog uitbrak in die stad.Beeld Michiel Driebergen

Een van de chauffeurs kende gelukkig uitstekend de weg. Ik reed achter hem aan, mezelf afvragend hoe ik nu mijn verslagen zou moeten typen of een radioreportage zou moeten maken. Ik moest achter het stuur, want het aantal chauffeurs was dungezaaid. De tieners en de kinderen waren opmerkelijk rustig, hoewel ze het ene na het andere zorgwekkende bericht kregen van het thuisfront. “Er rijden tanks door Vroebivka”, zei Viktoria, “maar het zijn onze tanks. En de markt functioneert ­gewoon.”

Ik herinner me de opluchting toen we ’s avonds laat, bij Krementsjoek, de brug over de Dnjepr passeerden. De machtige ­rivier leek ons te beschermen tegen het ­gevaar dat ons opjoeg.

VRIJDAG 25 FEBRUARI: DE TWEEDE DAG

De volgende dag hoorden we van de oorlog niets. Wel zagen we overal de gevolgen: een eindeloze vluchtelingenstroom. De hele dag stonden we in de file. Viktoria werd gebeld vanuit Vroebivka. Er staan tanks nabij haar moeders werkplek, hoorde ze, er is een controlepost opgericht in de straat nabij haar huis. Vrienden gaan het leger in. Een van die vrienden zit in Kiev, waar hevig gevochten wordt, vertelt het 16-jarige meisje. “Hij wil ons land verdedigen, zegt hij. Maar ik ben alleen maar bezorgd.”

We hadden alleen Snickers om te eten: tijd om een supermarkt te bezoeken, namen we niet. Via via regelde ik een overnachtingsplek in Vinnitsja, maar twee uur voordat we arriveerden hoorden we dat er een luchtalarm afging in die stad. We wilden de kinderen niet onnodig bang maken, en besloten in de omringende dorpen op zoek te gaan naar een andere mogelijkheid.

De tijd drong, want de avondklok ging in. Op een stille landweg haalde een auto ons in. Drie mannen sprongen uit het voertuig, met geweren in de aanslag. Wat we hier deden? Toen de mannen begrepen met een konvooi vluchtelingen te maken te hebben, veranderde hun houding. Een paar boeren in de buurt stelden spontaan de deuren voor ons open. “De Russen komen hier nooit”, zei onze gastheer Dmitri, een man van achterin de vijftig die aardappels bakte met salo, varkensvet. Mijn Duitse collega en ik sliepen in het stapelbed van zijn kleinkinderen, die hij desalniettemin westwaarts in veiligheid had gebracht. Bij het krieken van de dag gaf de keuterboer ons een reusachtige kist met appels mee. “We zullen ze voor hun kop schieten”, besloot hij.

Ik wist dat hij gelijk had – en ik was dankbaar dat ik geen Rus was.

WEEKEND VAN 26 & 27 FEBRUARI: DE VLUCHT VERVOLGD

De volgende dag trok onze vluchtelingen­karavaan nog langzamer voort. Ten noorden van ons belaagden de Russen Kiev. Ten zuiden van ons, bij Cherson, werd hevig gevochten. Het westen van Oekraïne, waar wij doorheen reden, werd volgebouwd met barricades en wegversperringen.

Er stonden mannen bij, in hun alledaagse kloffie, maar zwaarbewapend. Ze gedroegen zich vriendelijk jegens ons. Door de aanwezigheid van kinderen en tieners konden we telkens net iets meer tanken dan de twintig liter die was toegestaan. Daardoor haalden we het.

De kinderen en tieners gedroegen zich bewonderenswaardig kalm – terwijl hun leven op z’n kop stond. De derde nacht vonden we een overnachtingsplek aan de voet van de Karpaten. De kinderen dartelden rond in het donker. Bij het licht van de lantaarn deden de achtjarige Tatjana en de tienjarige Marina uit Charkov een fotoshoot met hun mobiele telefoon. Marina, die als klein kind met haar moeder Donetsk was ontvlucht, ontsnapte nu voor de tweede keer aan de oorlog. Haar pose was die van een volwassene. Sterk en stoer.

Dit meisje had geen andere keus dan volwassen te zijn, realiseerde ik me.

Trouw-correspondent Michiel Driebergen Beeld Michiel Driebergen
Trouw-correspondent Michiel DriebergenBeeld Michiel Driebergen

Ik deelde die nacht een stapelbed met de veertienjarige Sasja, een jongen uit Vroebikva. Toen hij bovenin klom, kromp hij ineen en werd hij een jongetje van drie. Met een aai over zijn wang wenste ik hem welterusten. Hij huilde, en viel in slaap.

Deze jongen had kind willen blijven, dacht ik.

De nachtelijke stilte werd af en toe doorbroken door een auto die een naburige hangbrug overstak, wat een ratelend geluid gaf. Telkens opnieuw kromp ik ineen.

Ik was een mens van de oorlog geworden.

De sneeuw van de Karpaten zuiverde onze gedachten. Aan de andere kant van het gebergte leverden we de tieners af in een stil dorp. Ze werden warm ontvangen door een groep vrijwilligers. Ik vroeg de 16-jarige Viktoria naar haar droom voor de toekomst. “Dat mijn familie het overleeft”, zei ze. Het was het enige waaraan ze denken kon. Ze was opgelucht over het einde van de vlucht, maar haar angst voor haar ­geliefden werd alleen maar groter.

De gezinnen uit Charkov vonden een veilig heenkomen in Moekatsjevo en Oezjhorod – een stad waarvandaan je de grens met Slowakije kunt zien.

MAANDAG 28 FEBRUARI: OP ADEM KOMEN

Vanuit Charkov, de stad die wij achter hadden gelaten, bereikte me het ene afschrikwekkende bericht na het andere. Over mensen die al dagen in de parkeergarage alleen nog maar overleven, over metrostations die de deuren sluiten, omdat ze uitpuilen van schuilende bewoners.

Over een bom op een school van een meisje dat met ons meereisde. Katja Sjoetalova probeerde haar ouders te overtuigen te vluchten, maar dat ging niet, want haar grootmoeder weigerde mee te gaan. Pas nadat alle ramen uit het familiehuis waren geblazen, stemde het haar oma toe. Nu zijn er drie oude mensen onderweg in een tocht die niet vier, maar wel zes dagen duren zal, met een auto die het misschien niet haalt.

Op de momenten dat ik aan Charkov durf te denken, voel ik pijn. Acht jaar geleden kwam ik er voor het eerst. De Oekraïense autoriteiten hadden de pro-Russische milities uit het stadhuis gegooid, waardoor de stad ontkwam aan het lot dat Donetsk beschoren was.

Het vluchtadres van de tieners, een schuilplaats in de Karpaten. Beeld Michiel Driebergen
Het vluchtadres van de tieners, een schuilplaats in de Karpaten.Beeld Michiel Driebergen

Weliswaar werd Charkov overspoeld met vluchtelingen uit de Donbas, maar de gebouwen bleven ongeschonden. Een vrijwilligersbeweging van tienduizenden ontfermde zich over de ontheemden. Charkov had zich hervonden, als trotse Oekraïense stad met een overwegend Russisch-sprekende bevolking.

Nu is zelfs mijn vriend en gids Gennadi, een huismus, met wie ik al die jaren intensief samenwerkte, de stad ontvlucht. Op ­Facebook excuseert hij zich bij de achterblijvers. “Ik kon de bombardementen niet meer aan”, schrijft hij. Gennadi voelt zich schuldig, zoals alle vluchtelingen. En ik ook. Wij konden ontsnappen, zij niet.

Mijn gastheer in het westen van het land, in Moekatsjevo, was de dertiger Volodimir Fomitsjev. Hij was de eerste persoon die ik ontmoette die probeerde te analyseren. De bombardementen, de vluchtelingenstroom, de dreigende economische en humanitaire ramp. “Goedheid heeft een grens, maar slechtheid kent geen bodem”, aldus Fomitsjev. De ingenieur in een lokale fabriek was op de dag dat de grote oorlog ­begon bij zijn broer ingetrokken. Op die manier maakte hij in zijn eigen huis plaats voor vluchtelingen uit het oosten. Al dagen had hij geen hap door zijn keel kunnen krijgen, vertelde hij. “Er is geen reden dat ik al deze stress ervaar. Geen enkel mens zou zulke stress mogen ervaren.” Hij spuugde de woorden bijna uit.

Het was de woede van een mens van de vrede die plotseling een mens van de oorlog geworden was.

Lees ook:
Oekraïne heeft zich bevrijd van het Sovjet-juk. Maar dat heeft een prijs

Correspondent Michiel Driebergen doet al sinds de Majdan-revolutie in 2014 verslag van het conflict in Oekraïne. Heeft hij het land zien veranderen? En hoe dan?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden