VS-ColumnBas den Hond
De Democraten moeten inzien dat de weg naar de macht over het platteland loopt
Een electoraal pak slaag voor de Democraten in november is weer een stap dichterbij gekomen.
Donderdagavond sneuvelden in de Amerikaanse Senaat twee wetten op het gebied van verkiezingen. Die moesten een dam opwerpen tegen het manipuleren van verkiezingsregels door de Republikeinen in staten waar die de macht hebben.
De Democraten waren unaniem vóór de wetten, en met hun vijftig stemmen plus de doorslaggevende stem van vice-president Kamala Harris, hadden ze die moeten kunnen doordrukken, wat de Republikeinen er ook van vonden. Maar daarvoor had ook een regel in het reglement van orde moeten worden veranderd, die zegt dat je voor een wet vaak zestig stemmen nodig hebt. En twee Democraten, Kyrsten Sinema uit Arizona en Joe Manchin uit West-Virginia, gingen daar niet in mee.
De Republikeinen stemden unaniem tegen. Ze noemden de door de Democraten voorgestelde regels een onaanvaardbare inmenging in het recht van de staten om verkiezingen te organiseren. Dat recht hebben staten inderdaad, de Grondwet garandeert het. Maar die zegt ook dat het Congres regels mag stellen als het gaat om verkiezingen voor federale posten: leden van het Huis van Afgevaardigden en de Senaat, en de president.
Hoe dan ook hadden de Republikeinen in de voorgestelde regels geen trek. En dus wordt verkiezingsdag (dit jaar op dinsdag 8 november) geen nationale vrije dag, dus komt er geen maximum aan het aantal uren dat een stembureau je in de rij mag laten staan, en dus mag elke staat zelf blijven bepalen welk identiteitsbewijs geldig is en welk niet.
Dat zijn allemaal factoren waarmee de Republikeinen – zo vrezen de Democraten, en niet ten onrechte – verkiezingen manipuleren. In staten waar de verschillen klein zijn, kan het de doorslag geven als mensen met een laagbetaalde baan en weinig vrije dagen geen tijd hebben om te gaan stemmen, en mensen met een goede baan wel. Het kan verschil maken als mensen in arme, zwarte wijken lang in de rij moeten staan en mensen in witte, rijkere wijken niet. Een verkiezing kan beslist worden als een wapenvergunning wel mag als identiteitsbewijs, maar een studentenkaart niet. In al die gevallen omdat de getroffen bevolkingsgroep overwegend Democratisch stemt en de groep die geen last heeft van die nadelen meestal Republikeins kiest.
Woede bij achterban verhoogt de opkomst
Wat te doen? De voor de hand liggende strategie is keihard terugvechten. De eigen kiezers ervan overtuigen dat de verkiezingen op die manier daadwerkelijk gestolen worden. In tegenstelling tot Donald Trump die blijft beweren dat die van 2020 gestolen zijn, met argumenten die al lang weerlegd zijn, kun je de oneerlijke factoren voor 2022 nu al aanwijzen.
Woede bij de achterban is een prima manier om de opkomst daarvan te verhogen. Waarmee de Democraten mogelijk kunnen winnen in veel van de staten waar Republikeinen de dienst uitmaken. Zie Georgia, waar Democraten in november 2020 massaal naar de stembus kwamen en voor het eerst in lange tijd zorgden dat ze zowel als voor de senaat als voor het Witte Huis de verkiezingen wonnen.
Op den duur, geholpen door demografische verschuivingen in de VS, zoals het gestaag afnemen van het percentage witte Amerikanen, zal het behalen van zulke overwinningen gemakkelijker worden, is het idee. En dan zal een progressievere aanhang er voor zorgen dat senatoren als Sinema en Manchin van het toneel verdwijnen, en worden vervangen door mensen die hun partij niet zo in de wielen zullen rijden als ze de afgelopen week deden.
Maar of dat ook komende november al kan lukken is twijfelachtig. En bovendien: de Democraten moeten iedere verkiezing opnieuw die woede laten oplaaien. Want ze zullen in veel staten nog vele jaren een ingebakken nadeel hebben, zeker als het gaat om zetels in het Huis van Afgevaardigden.
Dat komt doordat er een structureel politiek verschil is tussen stad en platteland. In steden zijn de kiezers, of ze nu rijk zijn of arm, wit of gekleurd, door de bank genomen op de hand van de Democraten. Op het platteland is het meer gemengd. Leden van het Huis worden gekozen in districten, die allemaal ongeveer evenveel inwoners moeten tellen. Een grote stad telt al gauw een of meer districten, waarin de Democraten dan een forse meerderheid hebben. Maar in een districtenstelsel is dat eigenlijk zonde. Om de zetel te winnen heb je aan 51 procent van de stemmen al genoeg; van de rest van je kiezers zou je liever hebben dat ze buiten de stad woonden, zodat hun stem daar zou kunnen bijdragen aan een overwinning in een plattelandsdistrict.
Maar dat is nu eenmaal niet zo. Het enige wat erop zit, schrijven Robert Saldin van de Universiteit van Montana en Kal Munis van de Johns Hopkins Universiteit, is ervoor te zorgen dat Democraten weer een serieuze gooi doen naar de gunst van kiezers op het platteland, die nu overwegend Republikeins stemmen.
Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Op het platteland zijn de mores conservatiever. Een rancher in Montana maakt zich misschien wel zorgen over het klimaat, maar kom niet aan zijn of haar geweer.
Democratische kandidaten moeten zich daaraan aanpassen. En dat betekent dat de partij zelf moet veranderen. In plaats van afwachten tot er een progressievere generatie kiezers en volksvertegenwoordigers komt, moet er juist een grotere verscheidenheid aan kandidaten zijn. In plaats van hopen dat de Manchins en de Sinema’s verdwijnen, wil je er juist meer van. Dat ze dan misschien hartenwensen van de Democratische Partij in Washington blokkeren, neem je dan op de koop toe.
Lokale problemen zijn belangrijker
Daar is natuurlijk een grens aan. Manchin staat in veel opzichten – als het om de overheidsuitgaven gaat bijvoorbeeld – dichter bij de Republikeinen dan bij zijn eigen partij. Zijn kiezers verwachten dat ook van hem – West -Virginia, die hem koos, stond in november in grote meerderheid achter Donald Trump. Met nog een handvol andere senatoren van dat kaliber ga je je afvragen waar de Democratische partij eigenlijk nog voor staat.
Een andere oplossing die Saldin en Munis voorstellen, is dat Democratische kandidaten zich richten op thema’s die landelijk niet zo erg spelen, maar plaatselijk juist heel erg. Kiezers vinden abortus en wapenbezit belangrijk, maar ze zijn vaak nog meer begaan met lokale problemen waarover de nationale partij niet zo’n sterke mening heeft.
In Montana en andere westelijke staten is bijvoorbeeld het meeste land eigendom van de federale overheid, terwijl bewoners er afhankelijk van zijn voor landbouw en recreatie. Een Democraat die belooft dat recht te vuur en te zwaard te verdedigen, wint daar op het platteland sympathie mee, en hoeft zich daar in Washington niet voor te verontschuldigen.
Eigenlijk is het niet eerlijk, geven Saldin en Munis toe. Door de manier waarop de Grondwet de macht in de VS heeft verdeeld, hebben staten met veel platteland, en dus een kleinere bevolking, nu al meer invloed dan verstedelijkte staten. Kleine staten hebben namelijk net zoveel senatoren als grote. In verhouding tot hun bevolking hebben ze tevens meer leden in het kiescollege dat uiteindelijk de president aanwijst. En nu zouden de Democraten de inwoners van die staten ook nog op hun wenken moeten gaan bedienen?
Het is even slikken, ja. Maar het is nu eenmaal de realiteit van het Amerikaanse politieke systeem. Wie macht wil, zal de weg er naartoe helemaal moeten volgen. En die loopt door de stad, maar slaat het platteland niet over.
Trouw-correspondent Bas den Hond (standplaats Boston) schrijft wekelijks een column over de Amerikaanse politiek. Lees ze hier terug.