Zuster Annette Heere (1932-2019) was nauw betrokken bij het bekende taleninstituut van de ‘Nonnen van Vught’. Ze schreef er een boek over als nalatenschap.
Als het even kon wandelde zuster Annette Heere vanuit haar appartement naar haar geliefde Taleninstituut Regina Coeli, beter bekend als de ‘Nonnen van Vught’. Om iets af te geven of een praatje te maken. Af en toe woonde ze nog vergaderingen bij, waarbij ze niet vaak sprak, maar wat ze zei sneed hout. Als laatst overgebleven zuster van de internationale onderwijscongregatie van de Kanunikessen van de Heilige Augustinus die in 1963 het Taleninstituut oprichtte, voelde ze zich verantwoordelijk voor het borgen van het originele gedachtengoed. Zij zorgde ervoor dat het inmiddels commerciële instituut de basiswaarden van gastvrijheid en attente zorg hooghield. Ze drukte de zakelijke leiders geregeld op het hart de mens niet te vergeten. “Geef mensen af en toe een schouderklopje”, zei ze dan.
Annette was de laatst ingetreden zuster, waardoor zij vaak afscheid moest nemen van haar medezusters – veelal door haar liefdevol bijgestaan. Voor iedere zuster schreef ze een necrologie: 36 in totaal. Na haar kwam er niemand meer, dus tekende ze, praktisch als ze was, voor zichzelf alvast een necrologie op.
Van goede komaf
Haar keuze voor een religieus leven, ze was pas 18, veroorzaakte aanvankelijk een schok in haar familie. Haar vader Theo was burgemeester van Raamsdonk, net als haar opa en overgrootvader, en ook haar moeder Christine van Gilse was van goede komaf. Ze voedden hun vijf kinderen op met gepast gezag en soepele regels. Boven haar zat de tweeling Bert en Hendrik, na haar kwamen zus Mieke en broer Theo. De immer vrolijke Annette maakte makkelijk vrienden en hield van bootje varen.
Zelf schreef ze: ‘Mijn kinderjaren hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling tot een evenwichtige en positieve volwassenheid.’ Ze voelde zich geborgen, gewaardeerd en gestimuleerd. Van de oorlogsjaren merkten de kinderen aanvankelijk weinig tot haar vader in 1944 weigerde jongens uit het dorp aan te geven voor de Arbeitseinsatz. Hij moest acuut onderduiken, hun huis werd in beslag genomen en de familie kreeg twee uur om wat kleding te verzamelen.
Als bevroren stond Annette voor haar klerenkast. Wat nam je mee als je moest vluchten? Het lukte haar niet te bewegen, tot een aanwezige huisvriend in één veeg haar klerenkast in de koffer gooide en haar meenam naar beneden. Een paar dagen later werd haar moeder opgepakt en naar Kamp Vught gebracht, waarop de ondergrondse snel een onderduikplek voor de kinderen regelde. Annette was 12 en maakte zich grote zorgen. Ze was verdrietig, maar ervoer ook solidariteit en behulpzaamheid. Na de oorlog keerde het hele gezin wonderwel veilig terug. De draad werd opgepakt en over die kommervolle tijd werd nooit meer gesproken.
Naar de ochtendmis
Annette vertrok naar meisjesinternaat Regina Coeli in Vught en volgde daarna een vormend jaar in de ‘Classe de philosophie’ in het Franse Verneuil sur Seine. Daar raakte ze diep onder de indruk van het liefdevolle, vooruitstrevende onderwijs van de nonnen. Dat ambieerde zij ook. Eenmaal thuis sprak ze haar voornemen uit, maar haar geschrokken ouders gaven aan dat ze eerst maar kennis moest maken met het wereldse leven en schoven de beslissing op naar haar 21ste levensjaar. Maar Annette bleef overtuigd; ze trommelde elke dag om zeven uur haar jongere broer Theo uit bed om haar naar de ochtendmis te vergezellen en koos in 1953 voor het noviciaat in Verneuil sur Seine. Daar genoot ze van de lessen filosofie en Gregoriaanse zang. Handwerken was minder aan haar besteed.
Na haar juvenaat (de eerste fase in de opleiding tot kloosterling) ging ze als ‘mère Marie Lidwine’ in 1956 wonen en werken in het Vughtse klooster Regina Coeli. Haar familie vond dat nog steeds moeilijk, zeker omdat je in die tijd echt achter ‘het slot’ verdween. Zo kon ze de huwelijksplechtigheid van haar broer Hendrik in Vught niet bijwonen, maar moeder overste was ruimhartig, waarop het bruidspaar in de ontvangstruimte van het klooster mocht worden gefeliciteerd.
Ook voor zuster Lidwine voelden de leefregels soms knellend aan. Daarom omarmde ze in de jaren zestig het Tweede Vaticaans Concilie, die het kloosterleven moderniseerde. Het habijt mocht uit en de kloosterlingen kregen meer vrijheid. Nu kon ze voor het eerst op familiebezoek. Ook nam ze haar eigen naam weer aan: zuster Annette, dat paste haar beter.
Talenpracticum
Begin jaren zestig wilde de overheid op scholen talenpractica plaatsen, als experiment. De MMS in Vught, waar Annette lessen Frans en godsdienst gaf, werd uitgekozen. Overdag maakten de scholieren daar dankbaar gebruik van, maar in de namiddag en avonduren stond het practicum veelal leeg, waarop de nonnen er missie-, zendings- en ontwikkelingswerkers naartoe stuurden om hun talen bij te spijkeren. Vanwege de teruglopende belangstelling voor internaten en het kloosterleven, zagen de ondernemende nonnen wel brood in een eigen Taleninstituut.
Zo werd met wat bij elkaar gesprokkeld geld – in totaal 200 gulden – Taleninstituut Regina Coeli opgericht. Vanaf de start was het een succes, mede doordat mensen er intern verbleven. Na de geestelijken volgden al snel zakenmensen en vele bekende Nederlanders, als Paul de Leeuw en Chantal Janzen.
De ‘Nonnen van Vught’ werden een fenomeen en het instituut bestaat nog, al is het inmiddels commercieel. In de statuten staat nog altijd dat de winst deels naar goede doelen moet, liefst die met ontwikkeling, onderwijs, vrouwen en meisjes te maken hebben, een erfenis van de nonnen.
Natuurlijk leiderschap
Annette gaf zelf nooit les aan het taleninstituut, ze bleef docent aan de MMS die later opging in het Maurick College. Daarnaast werd ze in 1967 Mère Prefète (hoofd) van het meisjesinternaat met het idee het af te bouwen. In tegenstelling tot haar voorgangster zocht ze de grenzen van de regels op. Zoals die keer dat het Eurovisie Songfestival werd uitgezonden. Hoewel de meisjes om half elf naar bed moesten in het weekend, liet zij hen langer opblijven, zodat ze de uitslag konden meemaken. Dat leverde haar de volgende dag een flink reprimande op, maar dat deerde haar niet. Ze zocht liever de verbinding met de meisjes en leidde het internaat met zachtheid en natuurlijk leiderschap.
In 1971 werd het internaat gesloten. Ze bleef nog jaren lesgeven en was verder actief in diverse kapittels, waar ze meedacht over verdere vernieuwing. Daarnaast mocht ze graag aquarelleren in haar vrije tijd.
Begin jaren tachtig nam ze een sabbatical en verbleef bij haar medezusters in het Mexicaanse Chiapas. In die regio was veel spanning en op een dag werden ze overvallen door guerrillastrijders. Alles werd in brand gestoken en urenlang stond ze in de bloedhete zon, doodsbang. Door die ervaring kwamen haar eigen oorlogsherinneringen weer naar boven, waarvoor ze eenmaal thuis hulp zocht. Dat incident zorgde er ook voor dat ze de ziekte van Ménière ontwikkelde, waardoor ze in 1984 het lesgeven moest opgeven.
Heftige chemokuren
Van stilzitten kwam het niet. Annette werd commissaris bij het Taleninstituut, was meermaals vicaire van haar congregatie en leidde de samenvoeging van haar eigen klooster en dat van Notre Dame des Anges in Ubbergen. De kloostergemeenschap dunde steeds verder uit en zelf werd ze twee keer getroffen door de ziekte van Non-Hodgkin. Lange, heftige chemokuren zorgden ervoor dat eten steeds moeilijker ging en zo liet ze noodgedwongen etentjes en familiebijeenkomsten aan haar voorbij gaan. Ze moest zich nu eenmaal goed concentreren op haar eten en dat lukte het beste thuis, samen met haar huisgenoot Ellen Baake.
Ellen was al jaren haar steun en toeverlaat, niet alleen thuis maar ook bij haar werk. Zo werkten ze samen aan het boek ‘Het verhaal van de Nonnen van Vught’. Ellen verzamelde alle documenten, Annette – inmiddels dik in de tachtig – putte uit haar persoonlijke herinneringen, agenda’s en verslagen.
Zij voelde het als haar plicht de erfenis van haar voorgangsters op te tekenen. Dat typeerde haar: altijd consciëntieus en verantwoordelijk. Meer dan honderd jaar aan documentatie van de zusters zal binnenkort worden ondergebracht in het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven.
Bij de presentatie van haar boek in 2017 speechte Annette, of zoals ze zelf zei, ze sprak een woordje. Van grootspraak hield ze niet, bescheidenheid was haar grootste deugd. “In dankbaarheid kijk ik om, door het vertrouwen dat ik kreeg, kon ik doen wat van mij gevraagd werd”, schreef ze over haar leven. Deze zomer kwam voor de derde keer de Non-Hodgkin terug en zag ze haar einde naderen.
Helder gaf ze te kennen: geen bezoek, geen bloemen. In plaats daarvan werd ze overstelpt met kaarten. Bang voor wat hierna kwam, was ze niet. Wel nieuwsgierig.
Annette Heere werd geboren op 29 maart 1932 in Raamsdonksveer en overleed op 7 augustus 2019 in Sint-Michielsgestel.