InterviewMaurits Chabot
‘We moeten altijd in gesprek blijven, anders kan de maatschappij niet functioneren’
Maurits Chabot (29) wil met een boek over onwaarschijnlijke vriendschappen graag laten zien hoe we, in deze tijden van polarisatie, beter zouden kunnen samenleven. “Hoe erg discussies ook uit de hand kunnen lopen: ik geloof dat alles uiteindelijk kan worden vergeven.”
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Of God bestaat weet ik niet, maar er gebeuren wel dingen die ik niet louter logisch kan verklaren. Een maand geleden stapte een vriendin van me uit het leven. Ze is achtentwintig geworden. Tijdens haar uitvaart werd La Vie en Rose gedraaid – een liedje dat ze altijd met haar mond trompetterde. Na afloop van de dienst reden mijn vriendin en ik terug naar huis. Onze playlist op Spotify telt drieëneenhalfduizend nummers. Welk nummer horen we? La Vie en Rose. Zeggen dat het toeval is, vind ik te gemakkelijk. Waarom zou je daar niet iets moois, iets onverklaarbaars in zien?
“Of God nu een man op een wolk is of een vrouw in de golven, feit is dat zo’n hogere macht op een of andere manier een rol speelt in vele levens. Bij het schrijven van mijn boek Over de kloof – verhalen over onwaarschijnlijke vriendschappen is me duidelijk geworden dat het geloof een kracht, een houvast is. Voor Alice, een Rwandese vrouw die tijdens de genocide haar dochter verloor en getroebleerd door het leven gaat, bestaat God. Als God niet bestond, was zij nooit in staat geweest om Emanuel, de man die in april 1994 haar hand heeft afgehakt en die deel uitmaakte van de Hutu-militie die haar baby vermoordde, te vergeven. God bestaat in de levens van de mensen die ik voor mijn boek sprak. Zonder God, de God van Alice Mukarurinda, had dit verhaal niet geschreven kunnen worden.”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Alice en Emanuel hebben bij elkaar een fruitboom in de tuin geplant, als een symbool van hun verzoening. Een stekje van de sinaasappelboom staat nu op mijn balkon. Ik heb een huis vol aandenkens. Van bierviltjes tot cadeaupapier, van briefjes en muntjes tot schilderijen van mijn broertje, maar ook souvenirs en krantenknipsels. Het is een eclectisch geheel, voor je rust moet je niet bij mij op bezoek komen. Ik doe niet aan verering of verafgoding, maar ik hecht veel waarde aan kleine dingen waar anderen misschien hun schouders over ophalen.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Tijdens het draaien van een EO-documentaire, een paar weken geleden, heb ik me moeten inhouden om dit gebod niet, zoals ik soms gewend ben in het dagelijks leven te doen, letterlijk te overtreden. Ik ben zeker niet degene die gaat verkondigen hoe je een goed mens moet zijn, met zo’n opgeheven vingertje: ‘Ik leg het nog één keer voor u uit!’ Nee. Ik vind het soms lastig dat religies mensen wel voorschrijven hoe ze hun leven moeten inrichten. De naam van God wordt ook vaak gebruikt om misstanden te vergoelijken. Dat gaat al terug tot de kruistochten – zaken waarvan ik me ten zeerste afvraag of dat nou het werk is dat Hij of Zij voor ogen had. Maar als je waarachtig bent en oprecht gelooft dat God je heeft geholpen in je leven, dan zie ik niet wat daar verkeerd aan is.”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“De kerk is voor mij een belangrijke plek. Niet voor de gemeenschapszin, om ergens bij te willen horen, maar juist om alleen te zijn. Even tot rust komen, een stap terug zetten. Ik ben gemotiveerd en wil veel dingen doen, maken, onderzoeken. Het kerkbezoek ervaar ik als een plezierige pauzeknop.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Nadat mijn boek naar de drukker was, ik net terugkwam van Rwanda en de uitvaart van die vriendin was geweest, had ik voor het weekend alle afspraken afgezegd en me thuis verschanst. Die avond stonden mijn ouders ineens voor de deur: liefdevol en bezorgd. Ik lijk op mijn moeder. We kunnen allebei nogal gesloten zijn. Ik denk dat zij op zo’n moment precies, zonder woorden, aanvoelt wat er gaande is.
“Soms kunnen mensen het nauwelijks geloven, maar wij vormen een zeer hecht gezin. Nooit ruzie, geen onvertogen woord. We gaan nog altijd iedere zomer drie weken met z’n allen naar Zweden. Dan wonen we in een hutje, in the middle of nowhere. Heel veel bomen, nauwelijks mensen. We schrijven, we lezen, we zwemmen en we discussiëren. ’s Avonds gaat de barbecue aan, we drinken nog wat en dan gaan we slapen: Storm en ik in het ene, Splinter en Sebas in het andere stapelbed.
“Het zou goed kunnen dat we als gezin zo’n cocon zijn geworden doordat mijn vader een, op z’n zachtst gezegd, belabberde jeugd heeft gehad. Hij werd zo slecht behandeld door zijn ouders dat hij uiteindelijk niets anders kon doen dan met hen breken. Hij heeft er een boek over geschreven [Mijn vaders hand, verschenen in 2020, AV], maar vroeger sprak hij er zelden over.
“Mijn vader wandelde iedere dag met ons door het park naar school en ik kan me herinneren dat ik een jaar of acht was toen hij op een dag vroeg: ‘Zagen jullie die vrouw daar staan, bij de Gall & Gall?’ ‘Nee, hoezo dan papa?’ ‘Dat was jullie oma, mijn moeder.’ Tot die tijd was ik er vanuit gegaan dat we één oma en opa hadden; de kinderen uit mijn klas die er twee hadden, hadden blijkbaar beter gespaard. Hoe ouder ik werd, hoe meer mijn vader me over zijn kinderjaren vertelde. Het was niet zozeer wát hij zei, maar vooral de manier waaróp die indruk maakte; de veranderende blik in zijn ogen. Zijn gezicht droeg geen lach meer. Het stond ons vrij om contact met zijn ouders te zoeken, maar ik had daar geen behoefte aan. Hij heeft zijn moeder op haar sterfbed nog bezocht, misschien dat daar toch nog iets van vergeving in zat. Met zijn vader heeft hij nooit meer willen praten. Hij las zijn overlijdensadvertentie in de krant.
“Ik weet zeker dat mijn vader zich van jongs af aan heeft voorgenomen om het anders te doen. Om zijn kinderen iedere dag duidelijk te maken hoe blij hij met ze is. Hij hoort dit liever niet – ‘Ik ben je opvoeder’ zegt hij dan – maar ik zie hem óók als één van mijn beste vrienden. Hij heeft me geleerd dat je je leven zelf kunt inrichten, dat je niet per se vijf dagen per week, van negen tot vijf, op een kantoor hoeft te zitten. Juist daarom voel ik de vrijheid mensen op te zoeken die aan de rand van de samenleving staan. Mijn ouders brachten me ook bij dat je hard moet werken voor de dingen die je belangrijk vindt.
“De familie als een bastion? Dat klopt wel. En misschien is de angst dat daar op een dag iets in verandert door de dood van een ouder ook wel groter, maar tot nu toe zijn ze de dans steeds ontsprongen. Zo is mijn vader ontsnapt aan een hersentumor, lekkende hartkleppen én een bloedvergiftiging. Hij noemt het zelf zijn nieuwe ‘Houdini-act’. Ik ga ervan uit – even afkloppen – dat ze beiden nog even bij me blijven.”
VI Gij zult niet doodslaan
“Ik heb nog nooit gevochten. Nog nooit! Ik ben niet gewelddadig, ik ben juist van het de-escaleren. Als iemand boos wordt omdat ik hem per ongelukkig heb aangestoten in de kroeg, zeg ik: ‘Sorry, biertje? Of wil je liever iets sterkers?’ Om nog één keer over Rwanda te beginnen… een paar weken geleden stond ik met Emanuel, de man die twintig moorden op zijn geweten heeft, in een kerk waar vijfduizend Tutsi’s zijn afgeslacht. Het altaar is intact gelaten, het was de plek waar mensen werden gefolterd en vermoord.
“Verspreid door de kerk liggen de kleren van de slachtoffers, als stille getuigen van wat zich daar bijna dertig jaar geleden heeft afgespeeld. Achter het altaar bevinden zich twee kastjes. In het ene worden horloges en sieraden bewaard en in het andere zijn sabels en machetes opgeborgen. Toen Emanuel dat kastje opende, kwam er een walm van verrotting naar buiten… Emanuel pakte een machete en deed voor hoe hij met dat wapen op de mensen had ingehakt.
“Ik keek naar die man, met z’n zachte, warme blik in zijn grote donkerbruine ogen: hoe kan iemand die jaren voor de genocide nog in een gemengd koor van Hutu’s en Tutsi’s heeft gezongen tot zulke gruweldaden in staat zijn? Hoe is hij de haat gaan geloven? Ik denk dat de haat begint wanneer je een ander niet meer als mens kunt zien. Als je je afkeert van een ander. De opa van Emanuel leerde hem al dat alle Tutsi’s kakkerlakken waren, de leraar op school zei dat ze alles inpikten en moesten worden uitgeroeid. Het is een extreem voorbeeld, maar het toont het begin van het kwaad. Als je mensen minder mens maakt, als je tegenstanders affakkelt, van politici ‘staatsvijanden’ maakt of ‘wappies’ voor gek zet op Twitter, vergroot je de afstand en kost het je steeds minder moeite om die ander te vervreemden, en geweld aan te doen.”
VII Gij zult niet echtbreken
“In mijn generatie is het idee dat je elkaar trouw blijft tot de dood inmiddels wel wat achterhaald, maar dat is wel mijn voornemen. Mijn vriendin en ik zijn nu twee jaar en twee maanden samen. Ze fascineert me mateloos. We kijken ’s ochtends vaak samen het NOS-Journaal en als de presentator aan het eind van de uitzending de kijkers een fijne dag toewenst, roept zij steevast: ‘Dankjewel!’ Volkomen gemeend…
“Heb je nog een gebod? Ik ben niet zo van de persoonlijke onthullingen. Op weg hier naartoe dacht ik nog: ik hoop voor jou dat je een koevoet hebt meegenomen, want ik heb het liever niet over mezelf. Dat komt mogelijk ook door mijn opvoeding, denk ik. Papa heeft, zo lang als ik leef, een publieke functie gehad. Overal, altijd. Behalve thuis. Daar was hij papa Bart, één van de vijf broers als het ware, iemand die niets op hoefde te houden. Privé was privé, er kwamen ook zelden vrienden of vriendinnen bij ons over de vloer. Wij speelden altijd bij anderen. Ik voel me er nog altijd prettig bij een muur op trekken. Ik vind de ander ook veel interessanter dan mezelf. Dit is geen afleidingsmanoeuvre, ik meen het. Zullen we het nu omdraaien, dat ik jou ga interviewen? Nee? Jammer.”
VIII Gij zult niet stelen
“In sommige hotels zijn de kleerhangers zo mooi. Ik heb nu thuis drie van die hangertjes om mijn jasjes aan op te hangen. Ze herinneren me aan de bijzondere nachten die ik in de hotels heb doorgebracht. Maar dat is natuurlijk geen… wel? Ja, je hebt natuurlijk gelijk. Het is gewoon diefstal. Ik zal ze terugbrengen. Over een paar jaar. Dan kan ik er altijd nog van maken dat ik die dingen ongevraagd heb geleend.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Voor mijn werk op de opinie-redactie van De Volkskrant krijg ik elke dag te maken met conflicterende meningen. Of het nou gaat over stikstof, het immigratiebeleid of de oorlog in Oekraïne, ieder onderwerp leidt tot een scheiding der geesten. Ik voelde de behoefte om een antidotum te verzinnen. Wat kon ik zetten tegenover de tweespalt, het moddergevecht? Waarom zouden we elkaar niet vaker bevragen, interesse tonen voor wat de ander beweegt in plaats van zo koppig vast te houden aan ons eigen gelijk?
“Dát is precies wat ik met Over de kloof wil bereiken: aan de hand van extreme tegenstellingen laten zien dat we altijd in gesprek moeten blijven, omdat de maatschappij anders niet kan functioneren. Waar het gesprek stokt, stopt het samenleven. Hoe erg discussies ook uit de hand kunnen lopen: ik geloof dat niets onherroepelijk is, dat alles uiteindelijk kan worden vergeven.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Wij hebben van huis uit al het materiaal meegekregen om iets van ons leven te maken. Theaters, musea, boekpresentaties bijwonen en ga zo maar door. Tussen mijn broers en mij was er nooit sprake van afgunst of competitie; we stimuleren en inspireren elkaar juist. Alles was mogelijk. Niets was raar. Ik denk dat ik het positivisme als grondhouding heb overgehouden aan mijn opvoeding. Ik zie heus wel wat er mis is in de wereld – we staan op een gletsjer en schuiven langzaam naar de verdoemenis – maar voor mij is dat juist een reden om mijn pikhouweel nóg hoger in het ijs te slaan en zoveel mogelijk touwen uit te gooien. Al weten zich daar maar een paar mensen aan vast te grijpen, dan heb ik mijn werk niet voor niks gedaan.”
Maurits Chabot (Den Haag, 1992) is historicus en journalist op de opinieredactie van De Volkskrant. In 2020 werd Het papieren paleis uitgegeven, een boek dat hij samen met Maurits Barendrecht schreef. Op 11 oktober verschijnt bij Thomas Rap Over de kloof – verhalen over onwaarschijnlijke vriendschappen.