Het is 75 jaar geleden dat de Slag om de Schelde - op 8 november 1944 - voorbij was en Zuidwest Nederland bevrijd. Jakob Boersma (toen 14, nu 89 jaar oud) beklom ‘s avonds het dak van de pastorie in het dorp Kloetinge op Zuid-Beveland en volgde de strijd.
“Het eerste verhaal dat ik altijd vertel over de bevrijding, gaat over een voor mij verschrikkelijke ervaring met een stuk of tien Duitse soldaten. Zij waren in onze grote pastorie aan het Kerkplein in het dorpje Kloetinge op Zuid-Beveland ingekwartierd. Ik was veertien jaar en die gebeurtenis eind oktober 1944 maakte voor mij duidelijk dat niet alles helder goed/fout was in oorlogstijd.
Daarvoor moet ik eerst uitleggen dat wij tijdens de oorlog bijna altijd ingekwartierde soldaten in huis hadden, een snel wisselende groep. Mijn vader, hervormd dominee, sprak zo min mogelijk met hen. Kwam zo’n Duitser binnen en riep ‘Heil Hitler’. Dan zei mijn vader: “U komt hier wel in huis, maar wij spreken zo min mogelijk met elkaar. U en ik zijn namelijk in oorlog”. Dan dropen ze af.
Het laatste jaar van de oorlog bleef dezelfde groep Duitse mannen langer hangen. Ze waren aan het oostfront gewond geraakt, een bijeengeraapt zootje met maagproblemen. Ze aten in mijn herinnering vooral wit brood.
Eindelijk kwam in die oktobermaand van 1944 het front onze kant uit. De Kreekrakdam, de toegangspoort tot Zuid-Beveland, kwam na weken vechten in Canadese handen. Maar de leider van de mannen die bij ons zaten, de Feldwebel, riep zijn mannen nog altijd toe dat Duitsland zou doorvechten. Mijn vader begreep dat het er niet best voor hen uitzag.
Slag om de Schelde
Op 8 november 1944 eindigde de Slag om de Schelde met winst voor de geallieerden. Het duurde nog enkele weken voor de Westerschelde ook mijnenvrij was en de haven van Antwerpen weer kon functioneren. Er zijn weken van zware gevechten met duizenden doden aan vooraf gegaan.
Ook de Zeeuwse bevolking heeft zwaar geleden onder de gevechten, bombardementen en het onder water zetten van land. Maar begin november 1944, net voor de koude hongerwinter begon, was Zuidwest-Nederland vrij.
Voor zij uit huis vertrokken voor de vermoedelijk beslissende slag zei een van hen tegen mijn vader: “Dominee, we zouden het fijn vinden als u met ons wilt bidden”. Mijn vader besloot, tegen zijn gewoonte in, om hen toe te spreken. Hij zei: “Als jullie nog iets voor Duitsland willen doen, moet je bedenken dat het land meer aan levende, dan aan dode Duitsers heeft”. Ik had strooibiljetten gevonden op de dijk. Die waren door vliegtuigen uitgeworpen. Mijn vader las ze voor. Ze waren aan Duitse soldaten gericht en ondertekend door generaal Eisenhower. Ik garandeer u een goede behandeling als u zich wilt overgeven, was de strekking.
Mijn vader sloot af met gebed. Mijn moeder had intussen witte zakdoeken klaargelegd, waarmee ze dus kenbaar konden maken dat ze zich overgaven. Die namen ze mee. En daar gingen ze naar het front.
Wezenloze blik, zonder helm, zonder geweer
Een paar dagen later, dat was op vrijdag 27 oktober 1944, werd er midden in de nacht gebeld. Mijn vader stuurde mij, de oudste van vijf kinderen, naar de deur en verschool zich in de tuin. Want net daarvoor waren alle mannen opgeroepen om voor de Duitsers loopgraven te graven. “Ist dein Vater da?” vroeg de man aan de deur. Het was een van de soldaten die bij ons ingekwartierd waren geweest. Totaal ontredderd, met een wezenloze blik in de ogen, zonder helm, zonder geweer. Ik haalde natuurlijk snel mijn vader en moeder.
Deze Duitser vertelde dat hij en de anderen zich inderdaad hadden willen overgeven. Tussen Kruiningen en Krabbendijke, waar de Duitsers alles onder water hadden gezet. Ze waren door het water naar de Canadese troepen gelopen, met de handen omhoog. En toen ging de mitrailleur open. Die is dood en die is dood, vertelde hij. Hij huilde. Later vertelde hij hoe hij de oorlog haatte en hoe graag hij terug naar Duisburg wilde, waar hij vandaan kwam. Voor mijn vader was dit verschrikkelijk, want ze hadden zijn advies opgevolgd. Het was zo aangrijpend, ik vergeet dat nooit.
De oorlog is in mijn herinnering al begonnen in september 1939. Ik was negen. Wij lagen aan het strand in Vrouwenpolder, het was mooi weer. Voor de kust lag een schip. Daar gaan opeens de speakers aan en wij horen: de oorlog is uitgebroken, want Duitsland valt Polen binnen. Het strand liep meteen leeg en wij gingen snel op de fiets terug naar huis.
Nederland dacht in 1939 nog neutraal te kunnen blijven, maar op 10 mei 1940 viel Hitler Nederland binnen. Op het dak van onze pastorie had je een weids uitzicht. Wij zagen Middelburg branden. Later in de oorlog ging ik daar in een verwoeste stad naar het gymnasium. Het leven ging voor ons kinderen toch gewoon door, ook al was het oorlog.
Ik weet nog dat ik de eerste Joden zag lopen met een ster op. Mijn vader had ons gezegd: groet ze altijd beleefd. Dat deed ik. Mijn vader was actief in allerlei ondergrondse zaken, maar daar vertelde hij mij niks over. Hij is twee keer opgepakt door de Duitsers en kwam beide keren gelukkig weer snel op vrije voeten.
In juni 1944 kwam D-Day en na de verovering van Antwerpen in september 1944 gingen wij ervan uit dat Zeeland aan de beurt was. Maar generaal Montgomery wilde direct door naar Duitsland. Dat was voor ons een geweldige tegenslag. De beroemde en mislukte Operatie Market Garden volgde. Wij hoorden alles via de radio, die we achtergehouden hadden.
Het was een idiote tijd, veel spanning, altijd lawaai
Wat wij intussen voor onze eigen ogen zagen gebeuren, was de knappe terugtocht van het Duitse leger uit Frankrijk en België. Toen Montgomery ervoor koos om richting Arnhem te gaan, hergroepeerden de Duitse troepen zich en trokken ze met tienduizenden vanuit Breskens over de Westerschelde. Dat ging dag en nacht door. Ze kwamen letterlijk langs ons dorp, het maakte mij ontzettend bang. Ze waren op de vlucht, maar opeens zagen wij wel Duits luchtafweerschut verrijzen.
Er is keihard gevochten in de Slag om de Schelde. Elke avond gingen we naar het dak van de pastorie. Overal licht van artillerievuur. Je denkt: houdt het nou nooit op? We zagen begin oktober de Nederlandse vlag al wapperen in Terneuzen. Het was een idiote tijd, veel spanning, altijd lawaai van artillerie en vliegtuigen die overvlogen. Heel angstig.
En toen speelde dus dat verhaal van die man die aanbelde en vroeg: “Ist dein Vater da”. Zijn bezoek die avond van de 27ste oktober leidde ertoe dat wij het huis uit gevlucht zijn. Die Duitser vertelde dat wij in de schietlijn van de kerktoren lagen en dat die wel platgeschoten zou worden door de oprukkende troepen, omdat de Duitsers de toren als observatiepost gebruikten.
Wij zijn direct naar de boerderij van een bevriende boer gevlucht. Een lugubere zaterdag volgde, je zag overal groepjes vluchtende Duitsers. Ze kwamen ook doodop bij de boerderij, ‘schlafen’ riepen ze. Zei de boer: “Dat is goed, maar in de schuur en geef je geweer aan die jongen”. Dat was ik. Ik moest de wapens verzamelen. Als ze weggingen, gaf ik ze pas terug.
Die boerderij kwam die zaterdag vol vluchtelingen te zitten. Zondagochtend zetten de Duitsers opeens artillerie neer bij die boerderij. Iedereen moest weer weg, het werd gevaarlijk. Wij hadden gehoord dat ons huis was ingenomen door de Duitse gevechtsstaf. Maar nu vernamen we dat die Duitsers alweer vertrokken waren.
We hadden daar een goede kelder om in te schuilen, dus we gingen terug naar huis. We konden er eerst niet in. De Duitsers hadden er een ander slot in gezet. Twee Duitse deserteurs deden open. Ze smeekten of ze mochten blijven, ze waren doodsbang dat ze doodgeschoten zouden worden. Ik heb samen met mijn vader hun wapens nog in een lege regenput gegooid. Ze mochten in de kelder blijven.
Na een uurtje liepen er opeens andere uniformen over straat. Het waren Franssprekende Canadezen. Kloetinge was bevrijd.
We kregen nu Canadese soldaten en een majoor in huis. Mijn vader vertelde hem het relaas van die ene man uit Duisburg. De majoor schrok zich rot: hoe weet u dat allemaal? Het bleek dat deze majoor zelf een rapport had moeten opstellen over wat daar gebeurd was. Net voor die Duitse mannen kwamen aangelopen door het water was er blijkbaar een granaat ontploft aan Canadese kant, hoorden wij nu. Daardoor liep het zo uit de hand. De twee deserteurs in de kelder zijn aan die Canadezen overgedragen.
Weer enkele weken later werden mijn vader en mijn broer ziek, hoge koorts, en wat later ook mijn moeder en ik. Het bleek tyfus. Toen is het hele gezin opgehaald. In Goes diende een kleuterschooltje als noodhospitaal, daar kwamen we terecht. De drie niet-zieke kinderen verhuisden na veertien dagen quarantaine terug naar gemeenteleden in Kloetinge.
Wij kwamen thuis zonder vader
In dat kleuterschooltje stierf op 18 december 1944 mijn vader. Hij kreeg naast tyfus een darmperforatie. We lagen met zijn vieren op een zaal. Ik hoorde hem ijlen. Soms in het Nederlands, maar ook in het Frans, Engels én Duits. Op het allerlaatst ging hij over in het Fries, zijn geboortetaal.
Hij was in de weer met soldaten, alsof hij onderhandelde. Later heb ik gedacht: zou het die nare kwestie met die Duitse soldaten zijn die hem bezighield? We hoorden hem vaak zeggen: “Wat is de mens?” En wij vulden hem dan aan: “ ... dat gij zijner gedenkt”. Psalm 8. Dat staat op zijn grafsteen.
Wij kwamen thuis zonder vader. Mijn moeder kreeg nog een half jaar salaris van de kerk. In de nazomer van 1945 verhuisden we naar Amsterdam, waar mijn moeder werk vond. Daar maakte ik het gymnasium af. Daarna studeerde ik theologie in Amsterdam en bleef tien jaar aan de universiteit werken. Ik trouwde in 1957. We kregen drie dochters en inmiddels heb ik acht kleinkinderen.
Ik wilde ook graag dominee worden. Ik ben beroepen in Oost- en Midwoud, later in Bloemendaal, vervolgens in een nieuwbouwwijk tussen Zeist en Bunnik en tenslotte werd ik ziekenhuispastor in Zeeland. Daarna ben ik gepensioneerd en gingen we in Haarlem wonen. Daar is mijn vrouw in 2003 overleden. Na twee jaar ben ik bij een vriendin ingetrokken. Ook zij is inmiddels gestorven.
Nu woon ik hier in Bloemendaal alleen in een seniorenwoning. Al heb ik slechte ogen, het gaat nog best. Ik luister naar boeken, vaak over de oorlog. Een oorlogstrauma heb ik niet, ik droom er niet van. Maar mogelijk zien mijn kinderen het anders, die zeggen geregeld: hou nou eens op met dat gezeur over die oorlog.”
75 jaar bevrijding
Dit is de vierde aflevering van een serie interviews waarin Trouw mensen aan het woord laat die de bevrijding van de Duitse bezetters in 1944/1945 zelf meemaakten. Lees ze terug op trouw.nl/75jaarbevrijding.
Lees ook:
‘Illegaal een pakje bezorgen? Och, dat doet ons Marie wel’
Het is zaterdag precies 75 jaar geleden dat het Brabantse Vught werd bevrijd. Daar bevond zich tijdens de oorlog een berucht concentratiekamp. Marie Verbraeken-Blommaart (toen 24, nu 98 jaar oud) zat er wegens haar verzetswerk in 1944 gevangen. Wat ze daar meemaakte, krijgt ze ook na driekwart eeuw niet van haar netvlies, vertelt ze.
Voor de geallieerden was de bevrijding van Nederland nooit meer dan bijzaak
Liefst acht maanden duurde de bevrijding van Nederland, 75 jaar geleden. Militair historicus Wim Klinkert verklaart drie keerpunten in de strijd tegen de Duitsers.
Jan Loos maakte de slag om Arnhem in alle hevigheid mee: Ik hoor die stervende Duitser nog roepen
De Slag om Arnhem begon vandaag precies 75 jaar geleden, op 17 september 1944. Jan Loos, toen 14 en nu 89 jaar, woonde in Oosterbeek, waar zware strijd werd geleverd. In een kelder wist hij met zijn moeder en zusje beschietingen en ander oorlogsgeweld te overleven. ‘We wachtten op de dood, of het einde van het vechten.’