Het beeld dat wij hebben van de Joodse Raad is ahistorisch, betoogt historicus Bart van der Boom in De politiek van het kleinste kwaad. ‘Ze hadden goede bedoelingen die slecht zijn uitgepakt. Maar het waren geen slechte mensen.’
Hoe pak je efficiënt je rugzak in voor de reis naar het oosten? Met de kennis van nu is het absurd om de paklijst plus instructie van de Joodse Raad te lezen. Joden moesten hun kleren zoveel mogelijk pletten. Dan de rugzak op de grond leggen ‘met de opening naar u toe en de riemen aan de onderkant’. De schoenen konden er het beste pas in als de rugzak halfvol was, zolen het liefst naar buiten toe.
Wie geen goede rugzak had, of onvoldoende warme kleren en dekens, kon aankloppen bij de Raad. ‘De hele politiek van het kleinste kwaad zat opgeborgen in de rugzak: deportatie was onvermijdelijk, maar beter te dragen als men goed was voorbereid’, schrijft de Leidse historicus Bart van der Boom in zijn nieuwe boek, waarvoor hij jarenlang het archief van de Joodse Raad bestudeerde.
Over de auteur
Bart van der Boom (1964) doceert moderne geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Hij was één van de drijvende krachten achter het onlangs gepresenteerde wetenschappelijke rapport dat het gewraakte boek Het verraad van Anne Frank onderuit haalt. Voor zijn vorige boek Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust (2012) ontving hij de Libris Geschiedenis Prijs.
De Joodse Raad van Amsterdam, de stad waar verreweg de meeste Joden woonden, werd in februari 1941 opgericht als vertegenwoordigend orgaan tegenover de Duitse bezetter. Vanaf het begin preekte de organisatie, met als gezichten Abraham Asscher en David Cohen, gehoorzaamheid aan de Duitsers. Omdat de Joodse Raad vanaf ’42 meewerkte aan de deportaties van Joden, werd hij na de oorlog symbool voor het ergste verraad.
Die gehoorzaamheid tegen de klippen op is geen Nederlands verschijnsel. Vergelijkbare Joodse raden in de rest van Europa kozen dezelfde strategie, laat Van der Boom zien. Een strategie waarvoor draagvlak was in de Joodse gemeenschap, concludeert de historicus. Hij vond maar weinig voorbeelden van tegenspraak.
Het beeld dat wij hebben van de Joodse Raad is ahistorisch, betoogt van Van der Boom in De politiek van het kleinste kwaad, het boek dat hij over de Raad schreef. “Als je weet hoe het is afgelopen, is het evident dat de Joodse Raad het helemaal verkeerd heeft gedaan. Maar de mensen die er middenin zaten, wisten niet hoe het af zou lopen. De kennis over de Holocaust belemmert het zicht op de afwegingen van toen.”
Wilt u de Joodse Raad rehabiliteren?
“Ik ben er als historicus niet om te zeggen: de Joodse Raad was wél goed. Ik probeer te begrijpen waarom de Joodse Raad deed wat hij deed. Als we nu nóg met zoveel verontwaardiging vervuld zijn over deze geschiedenis, Joodse Raad is zelfs een scheldwoord, net als NSB’er, dan snappen wij misschien iets niet. Want let wel, in de Raad zaten geen criminele figuren, maar heel gerespecteerde mensen.”
Waarom koos de Joodse Raad keer op keer voor gehoorzaamheid aan een onbetrouwbare bezetter?
“Omdat ze het keer op keer de minst slechte optie vonden. Vier motieven komen steeds terug. Door samen te werken met de Duitsers, kon de Joodse Raad maatregelen verzachten. Een voorbeeld zijn de gedwongen evacuaties van Joden uit heel Nederland naar Amsterdam, nog voor de deportaties begonnen. De Joodse Raad organiseerde die, regelde onderdak, vervoerde mensen en zelfs hun kachels en kolen van heinde en verre naar Amsterdam. Voor 1 gulden mocht het eigen bed mee. Dat hadden de Duitsers nooit gedaan, die hadden gezegd: succes ermee.
“Daarnaast heb je de voor de hand liggende taak van het verzorgen van de eigen gemeenschap. Omdat de overheid zich niet meer met de Joden mocht bemoeien, nam de Joodse Raad die taak over. Kinderen moesten toch naar school, ouderen en zieken verzorgd. De Joodse Raad werd een staat in een staat, met een eigen belasting, die zelfs de groentedistributie organiseerde.
“Achteraf allemaal donquichotterie, want bijna alle Joden zijn vermoord. Maar je kunt er bewondering voor hebben dat zo’n gemeenschap de kracht had in deze vreselijke situatie een soort beschaving hoog te houden. Er werden zelfs sociaal werkers naar zwakkere gezinnen gestuurd. Ontroerend wat ik daarover las. Ze gingen eropaf als een moeder de draad kwijt was en haar kinderen op blote voeten op straat liepen, om te redden wat er te redden viel.”
Wilden ze door gehoorzaam te zijn niet vooral erger voorkomen?
“Ja, escalatie voorkomen is het derde motief en het belangrijkste. Als er in ’41 rellen zijn in Amsterdam, worden er een paar honderd Joodse mannen opgepakt als represaille. Een paar maanden later zijn ze allemaal dood: vermoord in strafkamp Mauthausen. De Joodse Raad bezorgt die doodsberichten, soms wordt de as teruggestuurd. Dat maakt diepe indruk op de gemeenschap.
“Voorzitter David Cohen schrijft later in een brief: ‘Alles is beter dan dit’. Dat idee blijft lang bestaan. Ze deden er alles aan de rust te bewaren en escalatie en daarmee razzia’s te voorkomen.
“De vierde factor is dat de Joodse Raad invloed had op de selectie van Joden. Dat begint in ’42 als Joodse mannen in Nederlandse werkkampen moeten werken. Daar werkt de Joodse Raad aan mee en selecteert wie zich moet melden. Alle leden zien dat het problematisch is om zelf te schiften, maar weer is het argument: als we het zelf doen, kunnen we de zwakke mensen ontzien.”
Over selectie gesproken: hoe zit het nou precies met de Joodse Raad en deportatielijsten? In het veelbesproken boek Het verraad van Anne Frank staat zelfs dat er bij de Raad lijsten met onderduikadressen waren.
“Het is een mythe dat de Joodse Raad deportatielijsten heeft gemaakt. Dit verhaal heeft twee bronnen: de leugens die de Duitse oorlogsmisdadigers hierover hebben verteld en het feit dat Joodse Raad wel degelijk vrijstellingen van deportatie kon geven aan Joden die voor de Raad werkten. Indirect bepaalde de Raad dus wel wie er op transport ging door te bepalen wie er niet op transport hoefde.
“In mei 1943 moest de Joodse Raad de helft van die vrijstellingen opheffen. Wie geschrapt werd van de lijst, moest bijna direct op transport. Van de 7000 geselecteerde werknemers kwamen er maar 500 opdagen. Die 500 Joden – van in totaal 108.000 gedeporteerden – zijn de enigen van wie je kunt zeggen: zij zijn door de Joodse Raad min of meer aangewezen voor deportatie.”
“Het idee dat de Joodse Raad zelfs onderduikadressen aan de Duitsers gaf, zoals in dat Anne-Frank-boek staat, is bizar en totaal onwaarschijnlijk. Dat mensen dat voor zoete koek slikten, zegt mij dat het beeld van de Joodse Raad als verderfelijke organisatie is ingeburgerd. De Joodse Raad en lijsten… dat zal wel kloppen??”
Het demonische beeld van de Joodse Raad komt eruit voort dat het ‘achteraf zo slecht voorstelbaar is dat meewerken aan deportaties verdedigbaar is’, zegt Van der Boom. De Raad stelde weliswaar geen lijsten op, maar riep Joden wel op te gehoorzamen en runde de Hollandsche Schouwburg, waar ze zich verzamelden voor deportatie.
Waarom, in vredesnaam? Bepalend voor die vraag is kennis, zegt Van der Boom, want hoeveel wist de Joodse Raad op dat moment echt van wat de Joden te wachten stond? Het is een vraag die goed aansluit bij het vorige boek dat de historicus schreef, Wij weten niets van hun lot, waarmee hij de Libris Geschiedenis Prijs won. Op basis van een uitgebreide studie van dagboeken, betoogt hij in dat boek – kort samengevat – dat gewone Nederlanders maar half begrepen wat er met de Joden gebeurde en dat dat deels verklaart waarom ze niet meer hulp boden. Dat deed nogal wat stof opwaaien. Over de Joodse Raad zegt hij in zijn nieuwe boek hetzelfde: ze wisten het niet.
Wat bedoelt u daar precies mee?
“De Joodse Raad wist op dat moment niet genoeg om de risico’s van gehoorzaamheid versus ongehoorzaamheid in te schatten. Hun vraag was niet: is deportatie gevaarlijk – dat was evident – maar: is deportatie erger dan onderduiken? Dat was indertijd onduidelijk. Want op onderduiken stond strafkamp Mauthausen, waar je sowieso dood zou gaan. Dat was niet écht zo, maar dat zeiden de Duitsers. En over ‘gewone werkkampen’ bestond het idee dat het zwaar was, maar dat je er wel uit kon terugkeren.”
Hoe weet u dat? Een archief, hoe omvangrijk ook, is toch beperkt.
“Ja dat is zo, maar dat geldt voor ieder historisch probleem. Het bestuur van de Joodse Raad weet dat ze iets niet weet. Het bestuur vraagt niet voor niets twee keer toestemming aan de Duitsers om naar Auschwitz te gaan en een kijkje te nemen, maar dat mag niet. Er is weinig informatie over wat er in de kampen gebeurt. De Raad krijgt de toezegging van vrij briefverkeer, maar die wordt niet nagekomen.
“Over de paar duizend brieven die ze krijgen, zijn de leden van de Raad niet naïef. Ze schrijven er hele rapporten over. Er komen veel dezelfde zinnen in voor en ze realiseren zich: die mensen zijn niet vrij om te schrijven wat ze willen. Een grote rol in het beeld dat ze van de kampen hebben, spelen de gesmokkelde brieven van de eigen secretaris Max Bolle, die wel betrouwbaar zijn. En die schrijft over een werkkamp! Stom toeval, maar hij is niet naar Sobibor of Auschwitz gegaan.
“Uit die verschillende aanwijzingen concludeert de Raad: ja, mensen moeten werken, hoe zwaar het regime is weten we niet, maar het is een tijdje vol te houden. Als de oorlog gauw afgelopen is, komen de meeste mensen terug. Die gedachte is geen eigenaardigheid van de Joodse Raad. Je vindt die ook in gewone dagboeken terug. Daarom is het zo overtuigend: de grens waaraan mensen kunnen denken is een kamp. De vraag is of dat een gewoon werkkamp is of meer een concentratiekamp. Maar het idee dat mensen richting een soort doodsmachine gaan, waar ze diezelfde middag nog vermoord worden en verbrand, daar komt niemand op. Wat niet zo gek is, want dat is nooit eerder gebeurd. Wij kunnen dat ons nog steeds slecht voorstellen, terwijl wij weten dat het waar is.”
Er waren klokkenluiders die de Joodse Raad wel degelijk wezen op het feit dat het waarschijnlijk erger was dan de inschatting die hij maakte.
“Ja, in die zin kun je zeggen dat de Joodse Raad meer informatie kreeg dan andere mensen. Het probleem is dat het niet altijd even duidelijk is wat die klokkenluiders echt gezegd hebben. Zo was er een tuinman die werkte in een buitenkamp van Auschwitz. Die schreef later aan geschiedschrijver Loe de Jong dat hij de Joodse Raad vertelde dat mensen onder het gewicht van zakken cement in elkaar zakten en dat er een crematorium was dat dag en nacht brandde. Maar of hij ook verteld heeft dat mensen werden vergast? Dat is niet zeker.”
Maar het ging niet om één klokkenluider. Er waren er meer.
“Dat klopt. Bovendien: er zijn ook berichten in de illegale pers en op de Engelse radio over vergassingen. Als je die nu op een rijtje zet dan lijkt dat best wat, maar als je die zet in de context van een enorme stroom aan oorlogsberichtgeving, dan is het denk ik heel erg weinig.
“En vooral: het is ongeloofwaardig. Want het is zo’n idioot verhaal dat mensen destijds al snel zeiden: typisch een gruwelverhaal zoals die in de oorlog de ronde doen. Dat was de les uit de Eerste Wereldoorlog, toen er veel wilde verhalen rondgingen die achteraf niet klopten.”
Verwacht u gedoe, net als na uw vorige boek?
“Het doet er niet toe of mensen boos worden om dit boek. Het gaat om de argumenten. Ik vind de reactie moeilijk in te schatten. Aan de ene kant heeft de Joodse Raad een verschrikkelijke naam en dat is begrijpelijk. Veel mensen denken: als hij geen gehoorzaamheid gepredikt had, dan waren meer mensen ondergedoken en was mijn overgrootvader misschien niet dood geweest.
“Aan de andere kant heeft de Joodse gemeenschap door het demonische beeld van de Joodse Raad ook een probleem. Ik citeer in het boek journalist Ischa Meijer die zei dat de Joodse Raad een trauma is voor elke Jood ‘omdat onze eigen leiders ons verkocht en verraden hebben’. Een beeld dat niet klopt.
“Ze hadden goede bedoelingen die slecht zijn uitgepakt. Maar het waren geen slechte mensen.”
Bart van den Boom
De politiek van het kleinste kwaad
Boom uitgevers;
384 blz. € 29,90
Lees ook:
Historici fileren ‘amateuristisch’ onderzoek naar verrader Anne Frank, boek uit de handel gehaald
Het boek Het verraad van Anne Frank wordt onderuitgehaald in een uitgebreid wetenschappelijk rapport. Zo blijkt er wél bewijs te zijn dat de beschuldigde Joodse notaris onderdook. De uitgeverij neemt naar aanleiding van het rapport het boek uit de handel.