Interviews1 Februari 1953
Hoe een pepermuntje de Watersnoodramp plots weer heel dichtbij kan brengen
Achter eenvoudige spullen gaan soms indrukwekkende verhalen schuil. De Watersnoodramp van 1 februari 1953 herinnerd aan de hand van een botermandje, een naaimachine en een rolletje pepermunt.
Ina Mackloet-De Korte (78): Jarenlang het dakraam op een kier om te kunnen vluchten
Wanneer Ina Mackloet in de aanloop naar de zeventigjarige herdenking van de Watersnoodramp haar verhaal doet voor de seniorenvereniging in Oude-Tonge, moet ze tot haar eigen schrik het verhaal onderbreken. Ze stokt gewoon. Ina heeft dat nooit eerder gehad. Maar ze heeft al wel gemerkt dat de aanloop naar 1 februari met de jaren moeilijker wordt. Dat begint zo half januari, als ze weer foto’s uit die tijd uit de kast pakt. Met kennissen en haar zusje komt het onderwerp opeens ter sprake. “Iedereen heeft dat in het dorp. Op 2 februari valt het weer van me af.”
Acht jaar is ze tijdens de rampnacht. Net als haar vriendinnetje Ineke over wie ze haar dorpsgenoten vertelt op het moment dat er geen woorden meer komen. Zelf verliest Ina haar grootouders tijdens de watersnood, maar het verdriet staat in geen verhouding tot dat van Ineke die haar moeder en zusje kwijtraakt. “Ik liep elke dag bij hen binnen. We zijn nog steeds bevriend, zij woont in Middelharnis. Onze band is bijzonder. Toen koningin Beatrix bij de vijftigste herdenking naar Oude-Tonge kwam, was Ineke uitgenodigd. Ze belde of ik met haar mee wilde. En je man dan, vroeg ik. Dat was geen optie. Ze antwoordde dat ze het met mij heeft beleefd.”
‘Een cruise heb ik nooit gewild’
Ina voelt zich een gelukkige vrouw. Ze zegt het hardop en oprecht. Van haar vader heeft ze de positieve eigenschap om ergens al snel het zonnige van in te zien. “Ik heb toch nog zeventig jaar geleefd”, merkt ze op wanneer de nacht uit 1953 ter sprake komt. De vlucht over de dakgoot naar de zolder van de buren. Het langsdrijvende stuk dak dat ze met zijn elven als vlot gebruiken. De huizen die achter hen instorten. De val in het water, waarbij ze het bewustzijn verliest en broer Bram haar grote redder wordt. “Ik ben er niet meer verdrietig om. Je leert er de rest van je leven makkelijker door relativeren. En het scheelt dat ik veel liefde om me heen heb.”
Het is niet dat ze er niets aan heeft overgehouden. In een lift voelt Ina zich opgesloten, bij een stuwdam begint ze te zweten. Het dakraampje heeft jarenlang op een kier gestaan, in de wetenschap dat het dan makkelijker vluchten is. “En een cruise heb ik ook nooit gewild. Je kunt nergens heen als er iets is. Mijn zusje is jarenlang nog veel banger geweest voor water, al was ze in 1953 pas twee. Ze heeft met hangen en wurgen haar A-diploma gehaald. Een alternatieve genezer zag een heleboel water in haar hoofd. Hij heeft haar van de angst afgeholpen.”
De muur die op de kelder viel
In huis heeft Ina nog een paar herinneringen aan de watersnood. Zoals het portemonneetje dat ze de laatste Sinterklaasavond voor de ramp van haar grootouders kreeg. En een intact gebleven vaasje. Twee melkkannen, een trouwgeschenk van hun ouders uit 1929, staan in het Watersnoodmuseum. “Mijn vader heeft ze destijds in maart teruggevonden. Ze hadden het in de kelder overleefd. Dat kwam doordat een van de muren precies op de kelder viel, waardoor sommige spullen op hun plek bleven.”
Maar bovenal zit de herinnering in haar hoofd. De meest dierbare? “De lach op het gezicht van Ineke toen we elkaar na twee dagen zagen. Na alles wat ze had meegemaakt, is dat een lach die ik nooit vergeet.”
En een lach waar ze zeventig jaar later ten overstaan van de seniorenvereniging een beetje om moet huilen.
Gerard Slokkers (78): Snoepjes van de man die de molen niet heeft gehaald
Het is de zomer van 2022 als Gerard Slokkers nog maar eens het graf van Cees Ooms bezoekt. De gedachten gaan alweer terug naar het rolletje pepermunt dat hij als achtjarige op de avond voor de ramp van zijn dorpsgenoot krijgt. Van De Faam denkt hij, maar Gerard weet dat niet meer zeker. Jarenlang bewaart de jongen de snoepjes, totdat hij ze ergens in zijn tienerjaren toch maar opeet. Op het kerkhof doet Gerard een gebed voor de man die nooit uit zijn gedachten is verdwenen en dat ook niet meer zal doen.
Molenaarszoon Ooms is op 31 januari 1953 samen met zijn neef de laatste klant in het café van Gerards ouders in Nieuw-Vossemeer. De storm is al flink opgestoken, de achtjarige Gerard komt regelmatig naar beneden omdat hij de slaap niet kan vatten. Net als zijn zus. Tijdens een van die keren komt de rol snoep tevoorschijn. “Het moet toch wel gek gaan wil het water bij ons tot boven in de molen komen”, zijn zo ongeveer de laatste woorden die Gerard zich van Cees herinnert. Het klinkt logisch. “Maar hij heeft de molen niet gehaald. De hele molenaarsfamilie is verdronken.”
‘Wat een ramp, wat een ramp’, prevelt een van de tachtig dorpelingen op de zolder van het café
Die nacht maakt nog altijd diepe indruk. Zeventig tot tachtig dorpelingen komen met dekens naar de zolder van het café, dat op het hoogste punt van Nieuw-Vossemeer staat. Er wordt gehuild, gebeden, vaak allebei tegelijk. “Wat een ramp, wat een ramp”, hoort Gerard een vrouw zeventig jaar later nog steeds in zichzelf zeggen. Het duurt tot 1999 voordat hij nog eens zo angstig is als die nacht van bijna een halve eeuw eerder. Een katheterisatie na een hartinfarct leidt tot een slagaderlijke bloeding. “Toen ben ik ook serieus bang geweest.”
Hoewel hij geen familie verliest tijdens de watersnood, gaat hij nog elk jaar naar de herdenking. Het trekt, Gerard kan de gebeurtenis moeilijk loslaten. Vijftig dorpelingen verliezen die nacht het leven. De oudste 88, de jongste net 1. Onder hen de vrouw van wie hij –als het water weer is gezakt – zelf het aangespoelde lichaam aantreft. “We hebben veel meegemaakt.”
Een vlag, een voedselpakket en een parachute
Hij koestert de spullen die bewaard zijn gebleven. In een kast ligt de vlag die in 1953 bovenop de dijk wordt gezet als deze met zandzakken is ‘hersteld’. En er is de zak waarin voedsel wordt gedropt, samen met de parachute waar deze aan vastzit. “Mijn moeder heeft die parachute altijd bewaard. Ze wilde er eigenlijk jurkjes van maken voor mijn jongere zusjes, maar was bang dat de parachute ooit nog zou worden teruggevraagd.”
Inmiddels woont hij met zijn vrouw in Halsteren, een paar kilometer verderop. Hij komt nog vaak in Nieuw-Vossemeer. Zijn gedachten gaan altijd terug. “Als je het dorp binnenrijdt, staat daar een huis dat er toen ook al stond. Tegenover ons oude café was een winkeltje dat de twee zoons hebben aangehouden. Het is van binnen nog precies zoals in 1953, zelfs het behang. Man bijt Hond is daar nog wel eens binnen geweest.”
En met regelmaat bezoekt Gerard de begraafplaats. Dan staat hij stil bij iedereen die in 1953 het leven heeft gelaten, maar bij één man in het bijzonder. De man die pepermunt voorgoed anders liet smaken.
Ina In ’t Veld-Rentier (65): Zeventig jaar stilte over de ramp die te groot is voor woorden
Had ze het maar gedaan. Had Ina In ’t Veld maar de moed gehad om op enig moment haar opa, vader, oom Kees of tante Janna te vragen naar hun gevoelens over de Watersnoodramp. Ze heeft het nagelaten. Nu kan het niet meer. Met tante Janna overleed vorig jaar de laatste van de vier watersnoodoverlevenden uit de familie. Zwartgekleed blaast ze haar laatste adem uit, in de kleur waarin ze de laatste 69 jaar van haar bestaan door het leven ging. Het was een lange rouwperiode.
Decennialang is de ramp elke dag aanwezig, nooit wordt er een woord over gebezigd. Een vriendje van Ina’s zus, uit de buurt van Tiel, durft haar vader er ooit naar te vragen. Ina ziet hoe hij hapert en dichtslaat. Niet dat ze een sombere vader heeft gehad, integendeel. Maar met wat er op 1 februari 1953 gebeurt, heeft hij nooit kunnen omgaan. “Te groot om er woorden aan te geven”, zo beschrijft Ina het maar. Uiteindelijk is oom Kees, op zijn sterfbed, de enige die er heel kort iets over zegt. Na een paar zinnen stopt hij. “Jullie hoeven niet alles te weten.”
Ina’s opa ziet vier van zijn kinderen, zijn vrouw en zijn zus voor zijn ogen verdrinken
Van haar vader weet Ina alleen dat hij de rest van zijn leven worstelt met het idee dat hij de bewuste dag niet thuis is, net als tante Janna. Wat de rest tijdens de ramp meemaakt, tart elke beschrijving. Het dak van hun ingestorte huis, dat ze als vlot gebruiken, kapseist in het woeste water. Ina’s opa ziet vier van zijn kinderen, zijn vrouw en een inwonende zus voor zijn ogen verdrinken. Alleen Kees overleeft samen met hem. Onderweg hebben de acht zich proberen vast te klampen aan een trapnaaimachine die ze – God weet waarom – uit huis hebben meegenomen.
Het is die naaimachine die de ramp voor Ina ineens zo voelbaar maakt. Nadat deze wordt teruggevonden, staat hij jarenlang bij tante Janna op zolder. Ina ziet het werktuig pas als ze na haar dood het kleed eraf haalt. De machine bevat twee laatjes. “De ene vol met krantenknipsels over de Watersnoodramp. Blijkbaar verzamelde ze alles wat ermee te maken had. In de andere lag een briefje met het verzoek de naaimachine aan het Watersnoodmuseum te doneren. Het museum waar ze zelf nooit naartoe wilde.”
De ramp krijgt met het jaar meer betekenis en impact
Het schrijfsel voelt voor Ina als een vrijbrief om het verhaal van haar familie door te geven. “Het is het waard om te worden verteld. Zelf merk ik dat de ramp het afgelopen jaar meer impact heeft gekregen dan ze ooit heeft gehad. De betekenis dringt opeens in volle hevigheid tot me door. Nu vraag ik mij af wat mijn blije vader dacht als hij ’s nachts in bed lag. Dat we nooit over de ramp hebben gesproken, is…ja, wat is het eigenlijk? Treurig is wel het goede woord, denk ik.”
Zo voelt Ina op haar 65ste het familieverdriet dat ze nooit eerder heeft gevoeld. De ramp die altijd op afstand was, heeft nu bezit van haar genomen. Vaak denkt ze terug aan de keren dat ze alleen met tante Janna was. Zou ze? Maar Ina durfde niet, bang als ze was om alles op te rakelen. “Maar oprakelen was niet aan de orde, de watersnood was al dagelijkse realiteit. Mijn opa, mijn vader, mijn oom en tante Janna: ze stonden ermee op en gingen ermee naar bed.”
Tot de laatste dag van hun leven.
Floor Pouw (16) De trots van het achterkleinkind van een plichtsgetrouwe brandweerman
Verstild luistert een groepje tieners in 2020 naar een klasgenote die een gedicht voordraagt. Floor Pouw wil na de les de mening horen van haar docent beeldende kunst. Hij heeft zijn leerlingen van het Rotterdamse Laurens Lyceum de opdracht gegeven op hun eigen manier invulling te geven aan de titel ‘Ere wie ere toekomt’. Floor heeft in poëzievorm haar overgrootvader Johannes Videler in het zonnetje gezet. Als brandmeester eerste klas van de vrijwillige brandweer in Bergen op Zoom redt hij tijdens de watersnood vele levens. Floor wil weten of haar gedicht beter kan. En ze is nerveus. Zo’n indrukwekkende nacht in woorden vatten en uitspreken, valt niet mee. Niet voor een volwassene, helemaal niet voor een 14-jarige.
Als de laatste zinnen haar keel hebben verlaten, neemt niemand het woord over. Floor kijkt haar docent aan met een mengeling van verwachting en twijfel. Meester Beil wacht nog even met haar te verlossen. Zonder geluid te maken, pakt hij zijn laptop en zoekt iets op. Dan draait hij zijn scherm. Floors ogen zien de website van het Watersnoodmuseum. In de verte klinkt de vraag wat ze ervan zou vinden om haar gedicht op te sturen. En o ja, ze hoeft er verder niet meer aan te schaven. Het is prima zo, ze krijgt een tien.
‘Het onvoorstelbare heb ik altijd bijzonder gevonden’
Ze draagt het nadien nog vaker voor. In het museum zelf, tijdens Oral History Day, trekt Floor haar gehoor mee in het perspectief van haar overgrootvader. Het gedicht is door zijn ogen geschreven. Deels op basis van de ‘Belevenissen van een brandweerman’ die Videler 27 jaar na dato aan het papier toevertrouwt, deels zelf ingekleurd. Als ze klaar is, stappen diverse aanwezigen op haar af. “Ze vonden het bijzonder dat ik er als achterkleinkind zo mee bezig was. Ze herkenden zich in het gedicht en begonnen tegen mij hun eigen verhaal te vertellen.”
Floor verdiept zich al langer in de ramp van 1953. In groep 7 houdt ze er een presentatie over, gefascineerd als ze is door het idee dat huizen uit elkaar kunnen vallen en complete dorpen onder water staan. “Hele dagen heb ik foto’s en video’s gekeken. Het onvoorstelbare heb ik altijd bijzonder gevonden. De ramp komt pas binnen als je beelden ziet. Ik vind het gek dat we er op school zo weinig les over krijgen. We leren alles over Europa en de wereld. Dit is gewoon in Nederland gebeurd en mijn klasgenoten weten er zo weinig van. Dat vind ik zonde.”
Trots, bescheidenheid, en verdriet
Ze wordt te laat geboren om haar overgrootvader te leren kennen. Jammer. “Ik had aan zijn lippen gehangen, als hij het erover had willen hebben tenminste.” Want veel spreekt Johannes Videler nadien niet over de ramp. Ergens voelen zijn daden als een plicht die een brandweerman nu eenmaal heeft. Het dankschild voor het bevrijden van het personeel van ijzergieterij ‘De Holland’ dat jarenlang naast de voordeur hangt, verraadt echter ook trots.
Die voelt Floor zelf ook. Net als het verdriet dat haar overgrootvader van dichtbij heeft ervaren.
Haar kleine Marie lag daar nog vredig te slapen in haar bedje,
Toen mompelde de dame even een gebedje,
Tranen rolden weer over haar wangen,
Ze vertelde hoe erg ze naar haar verlangde,
Haar dochter die meters onder water lief te slapen lag,
En dat ze haar nu nooit meer zag.
Teun Biemond (70): Als het mandje tevoorschijn komt, gaat de ramp opeens leven
De rijdende kaasboer van Schouwen-Duiveland is bezig aan zijn laatste rondjes over het eiland. Nog drie dagen, dan zit het werkzame leven erop voor Teun Biemond. Aan alles komt een einde als de jaren gaan tellen. Maar het is niet alleen de leeftijd die meespeelt in dit geval. Het kankerproces in Teuns lijf begint te overheersen. Hij houdt heus moed, maar het is tijd om zijn kazen aan de wilgen te hangen. Volgende week donderdag wordt hij in het Erasmus MC verwacht. “Moed verloren, al verloren”, roept hij dapper. Dat klinkt hoopvol. Maar wie goed luistert, hoort vertwijfeling.
Teun is van 29 januari 1953. Geen willekeurige datum voor wie zich bedenkt dat drie dagen later de Watersnoodramp plaatsvindt. Het water bereikt ook de ouderlijke boerderij aan de Bosweg in Oosterland. Hij heeft het van horen zeggen natuurlijk, baby Teun is dan nog onwetend. Jarenlang is er slechts de wetenschap dat hij erbij moet zijn geweest. Zijn ouders spreken maar mondjesmaat over de nacht die godzijdank geen slachtoffers maakt in de familie. “Ik moet bekennen dat ik lange tijd weinig heb stilgestaan bij wat er toen is gebeurd.”
De tsunami van 2004 deed de Watersnoodramp meer leven
Het wordt anders als Teun en zijn vrouw Corrie ruim vijftien jaar geleden de boerderij overnemen. Op de vliering vinden ze het botermandje waarmee Teun als kleine baby wordt geëvacueerd. Goed en donker opgeborgen. “Moeder heeft het nooit willen wegdoen. Sindsdien doet de Watersnoodramp veel meer met mij. De gedachte om hierin gered te worden uit de woning, het moet voor mijn ouders geen kleinigheid zijn geweest. Ik kende het verhaal wel. Toen we ouder werden, zijn we als kinderen vragen gaan stellen en kwam er meer los. Voor het eerst toen ik tien, twaalf jaar was, schat ik. Maar bij de tsunami in Zuidoost-Azië (2004, red.) ging de Watersnoodramp voor het eerst meer leven bij me. En pas echt toen het mandje tevoorschijn kwam.”
“Zullen we het naar de vuilstort doen?” Teun verslikt zich spontaan als Corrie tijdens het opruimen naar het mandje wijst. Zijn echtgenote stelt de vraag serieus, maar aan de reactie ziet ze al dat daar geen sprake van kan zijn. Teun is meer gehecht aan zijn ‘reddingsboei’ dan hij ooit heeft kunnen of willen uitspreken. “Hierin ben ik vanuit het zolderraam in een roeiboot gezet. Samen met mijn ouders en mijn broer Leen zijn we zo gered. Zus Ella was uit logeren bij mijn opa en oma in Stellendam. Uiteindelijk zijn we bijzonder goed en gastvrij opgevangen bij een gezin in Bruinisse, vertelden mijn ouders later.”
De wieg was te zwaar, de wandelwagen ongeschikt
Met het verstrijken der jaren maakt het mandje en daarmee de hele ramp meer bij hem los. Regelmatig bezoekt hij het Watersnoodmuseum. Dan denkt hij aan de families die minder geluk hebben gehad. “Sommige hebben nu nog zo veel leed om geliefden die zij aan het water hebben afgestaan.” En hij blijft elke keer even staan bij het attribuut dat hij aan het museum heeft geschonken en dat hem zeventig jaar eerder het leven redde. Hij beeldt zich zijn inmiddels overleden ouders in en hoe ze moeten hebben nagedacht hoe ze hun kleine Teun toch veilig uit de boerderij konden krijgen. De wieg was te zwaar, de wandelwagen ongeschikt. Maar het is ze gelukt.
Sindsdien weet Teun Biemond uit Oosterland: moed houden kan lonen. In welke situatie dan ook.
‘Schenkers in beeld’
Deze vijf portretten zijn onderdeel van de expositie ‘Schenkers in beeld’ van het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk. Yara Jimmink fotografeerde voor de zeventigjarige herdenking tientallen mensen die de ramp meemaakten of hun nabestaanden met hun eigen dierbare herinnering.
Lees ook:
Verwijzen naar verhaal Bart in nieuwskrant