InterviewMartin Sitalsing
Eerst wilde politiechef Martin Sitalsing het nooit over huidskleur hebben, nu juist wél
Decennialang hield Martin Sitalsing het thema ‘kleur’ bij zich weg. Hij vond het verwarrend dat hij, als succesvolle Nederlander van Surinaamse afkomst, als een soort rolmodel werd gezien. Irritant ook. Nu is de eenheidschef portefeuillehouder diversiteit binnen de politietop.
Geen moment aarzelde hij. Martin Sitalsing kon niet anders, voélde dat hij zich publiekelijk moest uitspreken. Ook de politiebaas van Midden-Nederland had gekeken naar de beelden die vanuit Amerika de wereld over vlogen. De video vervulde hem met walging. Als politieman, maar ook als politieman van kleur was hij geraakt. Waarom bleef die agent zijn knie tegen de nek van George Floyd duwen? Hoezo grepen diens collega’s niet in? En leidden vooroordelen van politiemensen misschien ook in Nederland tot onveiligheid?
Resoluut bewoog hij zijn muis naar de knop ‘plaatsen’. Klik. Sitalsings afbeelding prijkte nu op LinkedIn. Voor de foto, gemaakt door zijn vrouw en voorzien van een begeleidende tekst, had hij zijn koppelriem vastgegespt en de veters van zijn kisten gestrikt. In vol ornaat was hij voor de camera neergeknield op de strook gras voor zijn huis.
“Met dat fotootje wilde ik mijn boodschap kracht bijzetten, aangeven dat wij van de Nederlandse politie tegen discriminatie, racisme en buitensporig geweld zijn”, blikt hij terug. Ruim een jaar later kijkt hij vanuit de voorkamer van zijn zonnige huis in Groningen uit op het groen waar hij poseerde – dit keer gehuld in spijkerbroek en gympen.
Discussie over de vraag of zijn knielen een vorm van activisme was
Die ene muisklik markeert een ommezwaai voor Sitalsing. Want zijn statement leverde hem een regen aan reacties op. “Vijfhonderd- tot zeshonderdduizend mensen hebben de foto bekeken, het ging maar door.” Talloze steunbetuigingen ontving de politiechef. Maar naast lof oogstte hij ook kritiek. Zo ontstonden er interne discussies over de vraag of Sitalsings knielen een vorm van activisme was, iets wat zijn neutraliteit als politieman zou aantasten.
“Dat bericht heeft iets in gang gezet”, stelt hij. “Ik besefte dat ik namens de politietop een punt moest maken. En dat ik, of ik het nou wilde of niet, als politieman met een kleurtje toch altijd wordt aangesproken wanneer er kwesties spelen die met racisme te maken hebben. Ik dacht plots: ‘Wat zit ik nou eigenlijk steeds moeilijk te doen? Als ik toch steeds word geassocieerd met dit thema, waarom zou ik dan niet all the way gaan?’”
Sitalsing besloot de portefeuille diversiteit naar zich toe te trekken. Met die keuze wisselde hij van koers. Vóór die tijd, toen hij zich van Amsterdamse wijkagent in rap tempo opwerkte tot onder meer rechercheur, commandant van de aanhoudingseenheid en korpschef van de regiopolitie Twente, hield hij het thema ‘kleur’ juist bij zich weg. Sitalsing vond het maar niets dat hij, als succesvolle Nederlander van Surinaamse afkomst, een soort van rolmodel was gaan vervullen.
Wie is Martin Sitalsing?
Martin Sitalsing (59) groeide op in Suriname en Nederland. Hij studeerde voor accountant, maar werd uiteindelijk politieagent. Zijn carrière verliep vlot: van agent en inspecteur in Amsterdam tot districtschef in Groningen en korpschef van Twente. Bij de vorming van de Nationale Politie bleek er in de top geen plaats voor Sitalsing. Hij vertrok zelf naar de jeugdzorg, maar keerde twee jaar geleden terug naar de politie. Hij is nu politiechef Midden-Nederland, de eerste eenheidschef van kleur. Sitalsing is getrouwd, heeft drie dochters en een zoon.
Irritant dat het steeds over zijn huidskleur ging
“Nu kan ik dat boegbeeld zijn, ook genieten van die rol. Afgelopen weekend zat ik in het vliegtuig naar Portugal en werd ik aangesproken door een Surinaamse mevrouw, de purser. ‘Dag meneer Sitalsing’, sprak ze me bij het verlaten van het toestel aan. ‘Ja, ik ken u wel hoor, want we zijn heel erg trots op u.’ Zulke dingen doen wel iets met me. Ik zie het grotere belang van mijn rol, al hoop ik dat we over tien jaar geen boegbeelden meer nodig zullen hebben.”
Eerder vond hij het verwarrend dat het steeds over de kleur van zijn huid ging. Irritant ook. “Het leek soms afbreuk te doen aan mijn kwaliteiten. En mijn prestaties dan? In 2012 verruilde ik de politieorganisatie na 27 jaar voor een baan in de jeugdzorg, omdat ik het niet eens was met de ingeslagen koers. Daar werd ik voor het eerst enkel aangesproken op de keiharde resultaten die ik behaalde. Fijn vond ik dat.”
Toch hees u zich in 2019 opnieuw in uw uniform. Waarom keerde u terug naar de politie?
“Ik heb een blauw hart, dat nooit gestopt is met kloppen. Dit werk is een onderdeel van mijn identiteit geworden. Er is geen mooier vak binnen het publieke domein dan werken bij de politie, vind ik. Geen dynamischer vak ook. Van de noodhulp met zwaailichten en sirenes tot aanpak van ondermijning; van verwarde personen tot onrust in de samenleving vanwege de coronaregels. Ik vind het mooi om in dat soort thematieken een belangrijke rol te kunnen spelen.
“Als jong kereltje had ik al interesse in de politie. Maar voor mijn ouders was dat een no go. De politie was geen organisatie waarmee je aanzien op de maatschappelijke ladder verkreeg, dachten zij. En dat was belangrijk bij ons. Onze opvoeding draaide om studieprestaties, de intentie van onze verhuizing naar Nederland was om met academische diploma’s terug te keren naar Suriname. Mijn ouders wilden niet dat ik een mbo-opleiding tot agent zou volgen. Ik heb economie gestudeerd en startte mijn loopbaan bij een accountantskantoor. Pas nadat mijn moeder in 1984 op vijftigjarige leeftijd overleed, ben ik gekapt met het voldoen aan andermans ideaalbeelden.
“Er was nog iets dat meespeelde bij de aversie van mijn ouders tegen de politie, en hun gehamer op schoolresultaten, keurig Nederlands spreken en altijd je beste beentje voorzetten. Het imago van Surinamers was slecht in die tijd. Het beeld werd bepaald door de Amsterdamse Zeedijk, junks en heroïnehandel.
“‘Als donkere jongen word je als eerste gepakt door de politie’, zeiden mijn ouders nadat we op mijn achtste van Suriname naar Nederland verhuisden. We moesten vooral niet in negatieve zin opvallen, eigenlijk proberen onzichtbaar te zijn.” Hij lacht. “Bij mij is dat niet echt gelukt, nee. In tegenstelling tot mijn broer en zus heeft die opvoeding mij wat recalcitrant gemaakt.”
Zouden uw ouders u vandaag de dag ook ontraden bij de politie te gaan?
“Ik denk dat veel ouders van migrantenkinderen hun kroost een ander pad adviseren. De politie heeft racisme, discriminatie en diversiteit lang laten liggen, ook bij de vorming van de Nationale Politie. Door druk van buiten en een reeks incidenten is het thema na mijn terugkeer weer onder de aandacht gekomen. Nu wordt er serieus werk van gemaakt. Maar we zijn voornamelijk nog aan het zaaien. In de tussentijd staat de politie er in de buitenwereld niet fantastisch op wat betreft dit onderwerp.
“Ik hoop dat er over vijf tot maximaal tien jaar geen ouders meer zullen zijn die tegen hun kinderen zeggen ‘Je moet niet bij de politie gaan werken, want daar discrimineren ze’. Of: ‘Dat is een racistische organisatie’. Ik ben ervan overtuigd dat we nooit klaar zullen zijn met dit thema, dat het altijd werken blijft. Maar aan de andere kant vind ik ook dat de Nederlandse politie heel trots mag zijn op de manier waarop we nu met dit onderwerp omgaan.”
Toch blijven berichten over racisme bij de politie de krantenkolommen vullen, van etnisch profileren tot discriminerende conversaties in een appgroep van agenten. Wat zijn de knelpunten in de aanpak hiervan?
“De politie is van oudsher een organisatie van uniformiteit. In het heetst van de strijd moeten wij de gelederen sluiten, als eenheid naar voren stappen en op elkaar kunnen vertrouwen. Het is een familiecultuur, en dat heeft natuurlijk ook iets leuks.
“Maar tegelijkertijd kan dat dominante karakter van de organisatie lastig zijn als je anders bent. En dan heb ik het niet alleen over mensen met een migratieachtergrond, maar ook over het invoegen van bijvoorbeeld digitale experts, specialisten die wij bij het oprukken van cybercrime uit de markt halen. Ook zij moeten zich thuis voelen bij de politie.
“Het is een soort inclusieparadox. Aan de ene kant wil je een hecht team creëren, aan de andere kant wil je ruimte geven aan diversiteit. Dat is hartstikke ingewikkeld. Maar goed, willen we ons vak goed uit kunnen blijven oefenen, dan moeten we meer mensen met andere achtergronden aan ons weten te binden.
“Want de maatschappij wordt complexer. En daarmee groeit ook de behoefte aan diversiteit. ‘The police is the public, and the public is the police’, zei een hoofdcommissaris van de Engelse politie ooit. Ik onderschrijf dat adagium. De samenleving wil en moet zich herkennen in de politie.”
Dat is nu niet het geval.
“Dat klopt. Zeker niet in Randstedelijke eenheden als Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Maar ook in Midden-Nederland, waar ik politiechef ben en Almere en Utrecht onder vallen, moeten we echt zorgen dat we zichtbaar laten zien dat we een politie voor iedereen zijn.
“In de komende vijf jaar moet minimaal 35 procent van de nieuwe politieagenten in de Randstad een niet-westerse migratieachtergrond hebben. Dat plan bevindt zich in de opstartfase, maar het gaat hartstikke leuk. Zo rijdt er in Rotterdam een wervingsbus rond en zetten we collega’s met een migratieachtergrond in om jongeren die ze kennen te betrekken bij het selectieproces.”
Met het binnenhalen van nieuwe mensen alleen los je het probleem niet op, erkent u. Welke plannen heeft u nog meer?
“Ik noem het de ‘Schijf van vijf’. Naast het vergroten van de diversiteit van de instroom en doorstroom naar leidinggevende functies, richt ik me op leidinggevenden. Zij moeten oog hebben voor mensen met andere achtergronden, of het nu gaat om cultuur of competenties, en zorgen dat het geluid van de minderheid de ruimte krijgt.
“Punt drie is professioneel controleren. Dat is eigenlijk het tegengaan van etnisch profileren, onder meer met hulp van apps en virtual reality. Ook willen we de kennis van onze mensen beter benutten. Iedereen neemt immers iets mee vanuit zijn achtergrond, of die nu Marokkaans, Joods of agrarisch is. Dat soort expertises kunnen we gebruiken, bijvoorbeeld bij rellen.
“En we zijn bondgenoten aan het benaderen, van dominees op Urk tot buurtvaders in Amsterdam-West. Zo kunnen we de thermometer in de samenleving houden. Tot slot moeten we mensen die aangifte komen doen van discriminatie laten zien dat we dat serieus oppakken.”
Eerdere actieplannen op dit thema leidden niet tot de gewenste resultaten. Wat maakt dat uw ‘Schijf van vijf’ wél gaat werken?
“Ik denk dat we nu een momentum te pakken hebben. Kijk naar Black Lives Matter, naar Zwarte Piet, reclames op tv. Nederland is aan het veranderen. Het bewustzijn groeit, racisme en discriminatie accepteren we niet langer. Ik proef een behoefte om te veranderen, zowel binnen de samenleving als de politieorganisatie.
“Toen ik in 1985 bij de politie ging, was ik de enige in mijn wijkteam met een kleurtje. En dat was de Linnaeusstraat in Amsterdam-Oost, hè? Het was overleven. Maakte iemand een discriminerende opmerking, dan was het het makkelijkst om niks te zeggen en weer aan het werk te gaan.
“Nu is de groep collega’s met een migratieachtergrond groter. Toen ik de politie acht jaar geleden verliet zag ik één andere donkere commissaris, nu kan ik er zo twintig aanwijzen. En al die collega’s durven zich, ook omdat het er meer zijn, uit te spreken over dit thema. Racistische grappen worden niet langer geaccepteerd, agenten op straat roepen de leiding op om in actie te komen. Dat is een wezenlijk verschil.”
Terug naar u. In hoeverre beïnvloeden eigen ervaringen met discriminatie u in uw werk?
“Pas in Nederland werd ‘kleur’ een thema. Plots werd ik me bewust van mijn huidskleur, maar het was zeker geen lijdensweg. Op een of andere manier heb ik altijd wel mijn weg kunnen vinden in het ‘anders’ zijn. Ik kon er zelfs van genieten, er soms ook mijn voordeel mee doen.
“Wat natuurlijk helpt is dat ik verbaal sterk ben en humor heb. Daarmee kan ik links en rechts prima klappen uitdelen. Zo had ik vooral in het begin van mijn carrière, toen ik nog op straat liep, te maken met storende opmerkingen van collega’s. Die gingen niet over mij persoonlijk, het waren leuk bedoelde teksten over andere mensen en bevolkingsgroepen van kleur. Met grappen terug zette ik die collega’s dan enorm te kakken.
“Zowel binnen als buiten de politie zie ik ontwikkeling. Maar we zijn er nog niet. Zo ga ik iedere avond met een prikker de straat op om zwerfvuil op te ruimen. Ik doe dat samen met mijn vrouw, die wit is. Zij krijgt van voorbijgangers opgestoken duimen, ik de vraag ‘Taakstraffie te pakken?’. Dat zegt wel iets, al kan ik daar ook smakelijk om lachen hoor.”
Zielepraal van oom Piet, een missionaris in Papoea-Nieuw-Guinea
“Deze zielepraal heb ik zo’n twintig jaar geleden van mijn vrouw gekregen. We verhuisden toen van het westen van het land naar Groningen, en mijn vrouw sprak met dit cadeau de wens uit dat ik met die stap rust zou vinden. Tot die tijd sjeesden we van hot naar her. De zielepraal heeft me veel gebracht. Ik ben nog steeds een druk baasje, zit nooit stil. Maar ik ben niet meer continu met mijn volgende stap bezig. Ik zit goed waar ik zit.”
Lees ook:
Korpschef Van Essen: ‘Ik ben er trots op dat agenten tussen de Black Lives Matter-demonstranten stonden’
Henk van Essen is zaterdag één jaar de hoogste baas van de politie. Een jaar dat in het teken stond van corona, en waarin het risico dreigde dat de politie te vaak tegenover burgers kwam te staan.