De Schrik van Roden
Arjen de Groot (91) was SS-kindsoldaat. ‘De schaamte heb ik al die jaren opgekropt’
Nadat zijn vader zich bij de NSB-aansloot, wilden Arjens vriendjes niet meer met hem spelen. En dat was pas het begin, vertelt hij.
Loesje Perez is één van de klasgenootjes van Arjen de Groot, op school in Enschede. Ze is 13, een jaar jonger dan hijzelf. Arjen kent haar niet goed. Maar vanuit zijn schoolbank heeft hij Loesje wel goed bekeken.
De andere meisjes in de klas waren klein. Loesje werd al echt een vrouw, herinnert de nu 91-jarige Arjen zich. Ze had bruin haar en bruine ogen. “Ze was knap”, zegt hij. Dan begint Arjen te huilen, in zijn stoel in zijn bejaardenbungalow.
Op een ochtend in 1943 komt Loesje niet opdagen bij de eerste les. “Loesje komt vandaag niet naar school”, kondigt hun docent aan. “Ze komt niet meer terug.”
Dat Loesje met haar broer en moeder is opgepakt en gedeporteerd omdat het gezin Joods was, zegt de docent er niet bij. Arjen beseft dat als jongen ook niet. Maar omdat hijzelf kind is uit een NSB-gezin, krijgt hij het beklemmende gevoel dat hun docent het tegen hem heeft.
En dat is niet vreemd. In het Enschede van die tijd arresteert politiebrigadier Jan van Limburg, bijgenaamd ‘de Jodenslager’, tientallen Joodse gezinnen. Wie meedoet aan die arrestaties is politieagent Keimpe de Groot. Arjens vader.
Nieuwe Trouw-podcast ‘De Schrik van Roden’
Dit artikel is onderdeel van een reeks verhalen rondom de nieuwe zevendelige podcast De Schrik van Roden. Daarin gaat journalist Maarten van Gestel op zoek naar de oud-NSB’er Jacob Luitjens, die nu een man van 102 zou zijn. Hoe kijkt hij terug op zijn oorlogsdaden? Luister de podcast via onderstaande speler of de bekende kanalen.
Voor de meeste Nederlanders is Adolf Hitler tijdens de oorlog een soort duivel. Maar Arjen groeit op in een gezin waar hij ‘als een soort god’ wordt gezien. Nog steeds voelt Arjen in zijn ziel de littekens van zijn NSB-jeugd, zegt hij. Ze staan in hem gegrift, net als de SS-tatoeage in zijn oude oksel. Hoe is het om als tiener de wereld van Hitler en hakenkruizen ingezogen te worden? En, de vraag die Arjen nu nog dwarszit: waarom sleurde zijn vader het gezin mee in de waanzin van het nazisme?
Soms krachtig, soms warrig
Arjen woont in een huisje aan de bosrijke rand van Enschede. Hij lijdt sinds 1946 aan tuberculose, en oogt vermoeid. Tijdens het vertellen, soms krachtig, soms warrig, soms met Duitse woorden, barst hij geregeld in tranen uit. De gedachten vliegen heen en weer, zegt hij. Soms moet hij plotseling lachen, dan weer begint hij luid te vloeken, meestal als het over zijn vader gaat.
Voordat zijn vader lid wordt van de NSB, speelt Arjen dagelijks met een groep vriendjes uit de buurt op straat, vertelt hij glimlachend. “Tollen. Voetbal. Knikkeren.”
Maar in de oorlog verandert alles. “Die vriendjes noemden me nu landverrader. Ze spuugden naar me.” Arjens vrienden maken plaats voor jongens en meisjes van de Jeugdstorm, de Nederlandse padvinderij-achtige tegenhanger van de Duitse Hitlerjugend. In de weekenden moet Arjen nu marcheren en sporten, in een blauw uniformpje en met nieuwe kameraadjes.
Fragment van de landelijke Jeugdstormwedstrijden in 1943 - door Jeugdstormschouw, door Filmdienst der NSB (producent), is gelicenseerd onder Public Domain Mark.
Je moet de NSB zien als een ‘politieke sekte’, legt historicus Edwin Klijn uit. “De NSB is in die jaren een mini-zuil, met eigen bladen zoals Volk en Vaderland, en met bijeenkomsten op zondagen.” Jongens als Arjen konden moeilijk aan de fascistische ideologie van hun ouders ontkomen, benadrukt Klijn. Net als bij de kerkelijke zuilen hoorde je nu eenmaal bij de club, of je wilde of niet.
Hoe diep de indoctrinatie bij Arjen zit, blijkt wel uit het Stormerslied’ dat hij nog steeds uit zijn hoofd kent en met zijn schorre oude mannenstem begint te zingen. “Een vaderland dat eendracht als hoogste volksdeugd eert. Dat zullen wij herwinnen, want jong-Nederland marcheert.”
Besefte Arjen als 14-jarige wat er, als gevolg van zijn vaders overtuiging, met mensen zoals zijn Joodse klasgenootje gebeurde? Niet helemaal, zegt hij. In die tijd zag hij wel dat Joodse mensen het zwembad in Enschede niet meer in mochten. En Arjen zag mensen met Jodensterren op straat, ja, maar liep er voorbij. “Je kan vragen: waarom kwam je niet in opstand? Maar de sfeer was er toen niet naar. Iedereen zag het en liep er voorbij. ”
Wat het voor de jonge Arjen extra verwarrend maakt, is dat zijn vader “overduidelijk de pest heeft aan Joden.” Als iets niet pluis is, dan heeft zijn vader het over ‘een jodenstreek’. “Hij zag ze als de oorzaak van alle ellende.” Uitleggen waarom deed hij niet, zegt Arjen, daar werd niet over gepraat. “Maar ik kreeg wel mee: Joden deugen niet.”
Waarom voelde zijn vader zich precies zo aangetrokken tot de NSB? “Ich weiss es nicht!”, roept Arjen. “Dat had ik graag willen vragen. Maar het is nooit gebeurd.”
Kleine pasfoto toont een kale man
Het dikke strafdossier tegen Arjens vader bevat misschien antwoorden. In 1947 werd hij als pro-Duitse politieman veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. De kleine pasfoto toont een kale man met een rond brilletje. “Het was bekend dat De Groot een Jodenhater was en er geen bezwaar tegen had deze mensen op te ruimen”, getuigt een oud-politiecollega tegen hem.
In een opstel uit de oorlog beschrijft Arjens vader zelf zijn ‘bewondering voor de Führer’. Die had in zijn ogen ‘de sociale voorzieningen’ in Duitsland ‘in een stijgende lijn’ doen ontwikkelen. Als politieagent gelooft de vader van Arjen dat het nationaalsocialistische ‘eerbied voor de arbeid’ ook in Nederland zou leiden tot minder werkloosheid en criminaliteit.
Ondertussen arresteert hij Joodse onderduikers. Zoals de 25-jarige Mozes Rabbie, een Amsterdamse student die onderduikt in Enschede. Arjens vader komt hem op het spoor, en wanneer de student probeert te vluchten, schieten ze hem in zijn linker dijbeen. Arjens vader rekent hem in. Mozes wordt op transport naar Auschwitz gezet, waar hij in 1944 sterft.
Geratel van een machinegeweer
De inmiddels 15-jarige Arjen hoort het geratel van een machinegeweer. Het is oudejaarsnacht, 1944, de militairen buiten schieten in de lucht om de opgelopen spanning te ontladen. Arjen is bang en probeert tevergeefs door de kogelregen heen te slapen.
Hij is in een militaire kazerne in Oostenrijk belandt. In plaats van zijn blauwe Jeugdstormkostuum draagt Arjen nu een groen uniform, met ‘SS’ in scherpe letters op zijn kraag. Terwijl buiten schot na schot wordt gelost, ligt Arjen binnen klaarwakker op een koude betonnen vloer. “Ik voelde alleen maar angst. Wat als ze me straks naar het front sturen, en ik zelf moet gaan schieten?”
Hoe kwam hij in dit kamp terecht? Arjen legt uit dat zijn vader hem en zijn moeder op transport naar Duitsland had gezet, omdat het ‘gevaarlijk zou worden’ in Nederland. “Later heb ik me vaak afgevraagd: waarom stuur je je vrouw en kind dan naar Duitsland, waar meer gebombardeerd wordt? Zonder zelf mee te gaan?” Arjen belandt met zijn moeder in een opvanglocatie, waar hij te horen krijgt dat hij met andere jongens op kamp zal gaan. “Ik dacht een soort sportkamp.”
Maar dit is geen sportkamp. Op een ochtend staat Arjen met de groep jongens strak in een lijn opgesteld. Ineens vraagt de kampleiding – bestaande uit gewonde Duitse militairen – wie zich vrijwillig aanmeldt voor krijgsdienst bij de SS. “Wie zich aanmeldde kreeg een rood lintje”, herinnert Arjen zich. “Wie dat niet deed was een Feigling, een lafaard.” Gaandeweg melden bijna alle jongens zich aan. Slechts vijf doen het volgens Arjen niet, waaronder hij. “Ik was te bang.”
Het mag niet baten. Arjen wordt gepest en na een paar weken keurt een militaire arts hem. “Geschikt voor dienst!”, zegt die. Arjen voelt paniek en probeert uit te leggen dat hij zich niet heeft aangemeld, maar zijn groene uniform en geweer liggen al klaar. Een paar maanden later, eind februari 1945, in de gewelddadige laatste fase van de oorlog, krijgt Arjen te horen wat er van hem wordt verwacht. “Met de hele compagnie zouden we naar het front gaan.”
Als hij terugdenkt aan dat moment, voelt Arjen niet alleen angst. Hij voelt vooral onmacht. Omdat hij denkt dat hij misschien wél tegen zijn vader had durven opstaan als hij een paar jaar ouder was geweest. ”Als ik de hersens had die ik nu heb.” Hij weet niet zeker of hij zich had durven verzetten, geeft hij toe, maar fantaseert al vijfenzeventig jaar over hoe het dan was gelopen. Dan had hij nooit op het punt gestaan om nu andere jongens te moeten doden.
Maar de dag voor vertrek gebeurt iets onverwachts. “Met drie jongens moesten we..”, begint Arjen, terwijl de tranen hem in zijn ogen springen. “We moesten bij de commandant komen. In de kamer keek hij ons aan. Morgen vertrekt de compagnie naar het front, zei hij. Maar jullie blijven hier. Jullie zijn 15 en hadden hier niet mogen zijn.”
Het komt puur hierdoor dat Arjen in mei 1945, als Duitsland zich overgeeft, geen kogel op een ander heeft afgevuurd, en zelf ook ongedeerd is.
Eerste stuk brood
Maar dat blijft hij niet. Terwijl zijn vader in Nederland opgesloten wordt en de Joodse Loesje Perez de verschrikkingen in vernietigingskamp Bergen-Belsen heeft overleefd, wordt Arjen krijgsgevangene. Hij slaapt in hutjes, water drinkt hij uit een rivier. Het duurt dagen voordat hij zijn eerste stuk brood krijgt. “Het was honger lijden.”
Dat gaat maanden door. Arjen moet van kamp naar kamp. Veel van zijn oorlogsherinneringen zijn vaag, maar de tijd die hij als krijgsgevangene doorbracht, soms bij bewustzijn, soms bewusteloos van de honger, heeft hij wel honderd keer als film in zijn hoofd afgespeeld. Nu ziet hij die film weer terug.
Eén scene maakt elke keer weer een verpletterende indruk. In een voormalig concentratiekamp staart hij naar een kleine, provisorische gedenkplaats. Die is gemaakt van dunne berkentakken, waaraan een zwart-wit gestreept hemd, broek en pet hangen. “1024 kameraden hebben het niet gehaald”, leest Arjen op het bordje, geplaatst door Joden die eerder in dit kamp zaten. Waar had zijn vader in godsnaam aan meegewerkt?
Onder toezicht
Een half jaar na de bevrijding komt Arjen gebroken terug in Nederland. “Ons gezin was kapot.” Arjens zus is aan een ziekte overleden. Zijn vader zit opgesloten in een interneringskamp. Arjen herkent hem niet als hij hem later bezoekt. “Het was een oude man. Het was vader niet meer.” Zelf komt Arjen onder toezicht te staan. In de tijd van wederopbouw wordt hij als NSB-jongen bij sollicitaties afgewezen. Op zijn 17de krijgt hij in een schuurtje toch een baantje als radiotechnicus. Later zou hij zijn hele leven bij Philips werken.
Lange tijd zwijgt Arjen over zijn oorlogsverleden. Maar zijn jeugd blijft hem achtervolgen. Met zijn inmiddels overleden vrouw, ook een kind van NSB’ers, vindt hij een werkgroep voor kinderen van foute ouders. Hij kan zijn verhaal niet langer verborgen houden en wil het verleden van zijn gezin en vader met anderen delen. Familieleden nemen hem dit hem niet in dank af – over de oorlog wórdt niet meer gepraat. “Je bent mijn broer niet meer”, zegt zijn zus. Maar Arjen móést praten, zegt hij nu. “Eerder bestond ik niet. De oorlog was de Hongerwinter. De holocaust. Maar ik, kind van foute ouders, was geen onderdeel van het verhaal.”
Hielp het? Arjen kwam op televisie. Hij bezocht vóór corona nog geregeld schoolklassen. Maar op de vragen die hij zijn vader altijd had willen stellen, heeft hij nooit antwoord gekregen. “We hebben nooit gepraat. Ook niet na de oorlog. Wat is er met ons gebeurd? Hoe was het met jou? Had je ook honger? Had je ook pijn, net als ik?”
Wat voor de 91-jarige Arjen nu nog overblijft, is vooral schaamte. “Ik ben jaloers op de mensen die een mening durfden te hebben. Ik heb het allemaal met me laten doen. Ik ben een lafaard.”
Met dank aan Sytze van der Zee.
Lees ook:
Podcast ‘De Schrik van Roden’ maakt het verhaal van een beruchte NSB’er minder zwart-wit
Maarten van Gestel ging op zoek naar oud-NSB’er Jacob Luitjens. In zijn podcast over ‘De Schrik van Roden’ roept hij luisteraars op tot empathie met iemand die net zo oud was al hijzelf toen Luitjens tijdens de oorlog de verkeerde kant koos.